Inflatie omhoog, maar ECB zal beleid nog niet aanpassen
Het leven in de negentien eurolanden is in januari gemiddeld 1,8 procent duurder geworden. Goed nieuws, zou je zeggen, want de Europese Centrale Bank (ECB) wil immers dat het tempo van de inflatie omhooggaat. Toch lijkt een omslag in het monetair beleid op korte termijn niet aan de orde.
Eurostat, het in Luxemburg gevestigde statistiekbureau van de Europese Unie, maakte dinsdag het jongste cijfer bekend. Ten opzichte van december mogen we spreken van een duidelijke versnelling. Toen bleef de stijging van de prijzen in de eurozone, in vergelijking met het peil van twaalf maanden eerder, steken bij 1,1 procent. De recente waarneming van 1,8 procent betekent het hoogste niveau in vier jaar.
De ECB heeft begin 2015 alle registers opengetrokken om de geldontwaarding aan te wakkeren. Die was gedaald tot rond de 0 procent. Daarmee dreigde een afglijden naar een situatie van deflatie, een langdurige periode waarin producten steeds goedkoper worden en de economische groei wegzakt. Om dat gevaar te keren, hebben president Mario Draghi en zijn medebestuurders sinds die tijd al voor meer dan 1000 miljard euro aan staatsleningen opgekocht. Die overvloed aan geld moet ertoe bijdragen dat de bedrijvigheid aantrekt en de prijzen in opwaartse richting bewegen.
Olieprijs
De ECB streeft bij zijn beleid naar een inflatie van „onder, maar dicht bij” de 2 procent. En jawel, dat doel lijkt nu bereikt. Bovendien meldde Eurostat gisteren dat het gebied met de gemeenschappelijke munt in 2016 een groei heeft gerealiseerd van een acceptabele 1,7 procent.
En toch is Draghi niet tevreden. De versnelling van de geldontwaarding valt namelijk voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de duurdere olie. In januari 2016 kostte een vat Brent, uit de Noordzee, rond de 35 dollar, in januari van dit jaar was dat ongeveer 55 dollar. Dat verschil tikt stevig aan. Ook de prijzen van voedsel gingen relatief sterk naar boven. Dat zijn binnen de index twee componenten die traditioneel flinke fluctuaties vertonen.
Daarom stemt de ECB zijn aanpak vooral af op het cijfer waarbij de effecten van energie en voedsel buiten beschouwing blijven, de zogenoemde kerninflatie. Die ligt al anderhalf jaar iets onder de 1 procent en stokte ook vorige maand weer bij 0,9 procent. Op dat front dus geen verbetering. Vorige week nog benadrukte Draghi dat hij geen overtuigende tekenen ziet van een oplopende kerninflatie.
Niettemin zal de druk op ‘Frankfurt’ toenemen om het monetaire stimuleringspakket aan te passen; vooral van Duitse zijde. Dat gebeurde kortgeleden al door president Jens Weidmann van de Bundesbank, die bekendstaat als tegenstander van het ongekend ruime ECB-beleid. Bij onze oosterburen nadert de inflatie de 2 procent. Zij moeten steeds meer voor hun inkopen betalen. Zij ontvangen nauwelijks rente op hun spaarrekening en hun koopkracht wordt uitgehold. En daar kunnen ze weinig tegen doen. We zitten nu eenmaal met z’n allen in die muntunie en dat houdt in dat er voor alle landen hetzelfde geldbeleid wordt gevoerd.
Opkoopprogramma
Een spoedig afbouwen van de huidige aanpak van de ECB zit er niet in. Het opkoopprogramma duurt voort tot zeker eind 2017, en indien nodig langer, zoals begin december aangekondigd. Wel is op die vergadering besloten om vanaf april het maandelijkse bedrag te verlagen van 80 naar 60 miljard euro. Op de vraag wat er gebeurt als de situatie zich gunstiger ontwikkelt dan verwacht, antwoordde Draghi toen: „Van dat probleem zijn we ver verwijderd.” Met andere woorden: daar denken we niet aan en daar praten we niet over. Op een renteverhoging hoeven we voorlopig al helemaal niet te rekenen.