Geref. Bond en CGK stimuleren eenheid
De deputaten eenheid van de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk roepen hun kerkenraden er in een brief toe op elkaar op plaatselijk niveau te zoeken. Zij doen dat in de overtuiging dat ze niet mogen berusten in de gebroken kerkelijke situatie.
De brief is het gevolg van besprekingen tussen de deputaten en de Gereformeerde Bond (GB) en ligt ook in lijn van de besluiten van de laatstgehouden synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK). Namens deze kerken is de brief ondertekend door prof. dr. J. W. Maris en ds. J. W. Schoonderwoerd, en namens de GB door ds. G. D. Kamphuis en drs. J. Harteman.
De eenheid wordt het meest beleefd bij de verkondiging van het Woord en de bediening van de sacramenten als teken en zegel bij dat Woord, aldus de brief. „Wat zou het een zegen zijn als plaatselijke kerkenraden en gemeenten die elkaar in de eenheid van het ware geloof vinden, daar ook gestalte aan kunnen geven door middel van kanselruil en het ontvangen van elkaars ongecensureerde leden aan de avondmaalstafel.”
„Waar kerkenraden onderschrijven wat we met elkaar in artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijden, hopen we hiertoe de kerkordelijke mogelijkheden te vinden”, aldus de auteurs. „Waar dit plaatselijk mogelijk is, kan dezelfde eenheid ook beleefd worden met andere gemeenten waar hetzelfde gevonden kan worden.”
De woorden uit het Evangelie naar Johannes raken volgens de brief ook de verhouding tussen de Christelijke Gereformeerde Kerken en de GB. „Het is bekend dat in theologisch en geestelijk opzicht tussen beide veel herkenning is en verwantschap ervaren wordt. Op diverse terreinen is er sprake van een hartelijke samenwerking.” Wel stellen de briefschrijvers dat de ontmoetingen tot nu toe tot doordeweekse dagen beperkt bleven. „Op zondag blijven de kansels voor elkaar gesloten en de avondmaalstafel blijft gedeeld. We blijven gescheiden waar het hart van de gemeente klopt en waar de eenheid in Christus bij uitstek beleefd wordt.”
De briefschrijvers stellen dat „hervormd-gereformeerden zich geroepen weten, zich vastklemmend aan de God van het verbond, de Nederlandse Hervormde Kerk niet over te geven aan hen die krachtens haar belijdenis geen recht hebben op de kansel.” Christelijke gereformeerden „delen dezelfde zorgen over hen die zich niet gebonden achten aan Schrift en belijdenis, doch staan om die reden buiten de Nederlandse Hervormde Kerk, als nazaten van hen die zich van deze kerk hebben afgescheiden. Zij bezien de Hervormde Kerk als een kerk waar de leertucht te veel ontbreekt.”
Erkend wordt „dat er onder ons hier en daar verscheidenheid gegroeid is in de liturgie, in vormen van het gemeentelijk leven. Het onderlinge gesprek moet daarom gevoerd worden rondom het centrale thema: de inhoud van de Evangeliebediening, de betrouwbaarheid van de beloften van God en de noodzaak om door de Heilige Geest in een waar geloof die beloften te omhelzen, om zo de vergeving van zonden te ontvangen.”
De briefschrijvers spreken van een gemeenschappelijke overtuiging „dat de reine bediening van het Woord en van de sacramenten met de uitoefening van de kerkelijke tucht om de zonden te straffen, kenmerkend zijn voor de kerk van Christus (Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 29).”
Ondanks de situatie in de Hervormde Kerk is elke hervormde kerkenraad, evenals elke christelijke gereformeerde kerkenraad, vanwege het onderschrijven van artikel 29 van de NGB hierop aanspreekbaar, aldus de auteurs. Hierin zien ze mogelijkheden om op plaatselijk vlak te komen tot nauwere kerkelijke contacten.