Mission kid: Nergens op aarde echt thuis
Het feit dat ze een speciale naam kregen, zegt al genoeg. ”Mission kids” dragen de erfenis mee van het opgroeien in een vreemde cultuur, waar hun ouders zich vestigden uit roepingsbesef. Meestal wordt de negatieve kant van deze nalatenschap belicht. Het kan ook anders. „Ik probeer het beste van beide werelden te combineren.”
Het studentenhuis in de binnenstad van Amersfoort is een duister labyrint van gangen. Ze voeren naar elf bescheiden studentenkamers. De gemeenschappelijke woonkamer, nog geen 5 vierkante meter groot, is gevuld met meubilair van de kringloop. Christian den Butter (19) reageert laconiek op opmerkingen over het gebrek aan gerief en brandveiligheid. De student van het Hoornbeeck College zag nog wel andere woonomstandigheden.
Vijf jaar was hij toen hij met zijn ouders en twee jongere broertjes van Maartensdijk naar Oost-Azië emigreerde. „Het enige wat ik me ervan herinner, is dat ik met een lolly op Schiphol stond. De eerste maand verbleven we in Singapore. Dat was een cultuurschok, na het leven in het landelijke Maartensdijk.”
Van Singapore trok het gezin door naar een metropool met 7 miljoen inwoners. „Daar hebben we drie jaar gewoond. Mijn ouders volgden er een taalstudie, ik ging naar een internationale school die voornamelijk werd bevolkt door kinderen van zendelingen. Wij werden ernaartoe gebracht door de eigenaar van een minibusje. Met een paar weken sprak ik al aardig Engels. Dan maak je snel vriendjes. De overgang is bij mij soepel verlopen. Mijn beste vrienden waren twee Amerikaanse jongens, een jongen uit Hongkong en een Zuid-Koreaan.”
Huiswerk
Zijn leven voltrok zich binnen de kring van de internationale school en de internationale kerk. „We woonden in een buurt met veel buitenlanders, op de vijfde verdieping van een flat uit de jaren 80. Met lokale kinderen had ik nauwelijks contact. Die beginnen om zes uur ’s morgens en zitten tot het eind van de middag op school. De hele avond maken ze huiswerk, zaterdag krijgen ze bijles. Vrij onmenselijk.”
Het ouderlijk gezin breidde in de loop der jaren uit tot acht kinderen. „We verhuisden naar een stadje met ongeveer 200.000 inwoners in het zuiden van dezelfde provincie. Mijn vader werkt daar voor een non-profitorganisatie die zich onder meer bezighoudt met de zorg voor leprapatiënten. Deze plaats was te klein voor een internationale school, dus mijn moeder gaf ons ’s morgens thuisonderwijs aan de hand van IVIO Wereldschool. Daarmee heb ik de basisschool afgemaakt.”
De middagen bracht hij door met lotgenootjes. „Bijna alle blanken in die stad waren zendeling. Ik raakte bevriend met twee Amerikaanse en twee Australische jongens. Het mooie van dit leven is dat je op een heel natuurlijke manier andere culturen leert kennen. Dat heeft me altijd geboeid.”
Internaat
Voor de middelbareschoolopleiding keerde hij terug naar de miljoenenstad waar het gezin eerder woonde. „Daar is een school met internaat opgezet voor zendingsechtparen buiten de grote steden. Het was voor mij 8 uur reizen met de bus of 45 minuten met het vliegtuig. Meestal kwam ik zaterdagmorgen aan. Zondag gingen we met elkaar naar de kerk, de week daarna had je school. Vrijdagavond stapte ik weer in de bus, met een tas vol huiswerk. Dat moest je de drie weken erna thuis maken.”
Zijn eerste kamergenoot in het internaat was een Zuid-Koreaan die geen Engels sprak. „Dat was lastig communiceren. Het jaar daarna deelde ik de kamer met mijn broertje, het volgde jaar met een Amerikaan. Ik zie het als de mooiste tijd van mijn leven. Je maakt in zo’n internaat gemakkelijk vrienden en je leert elkaar heel goed kennen. Het laatste jaar was wel wat pittig. Niet op het internaat, maar thuis. Het werd lastig om me na een week van vrijheid weer in het keurslijf van het gezin te voegen.”
Op zondagmorgen kerkte het zendingsgezin om de twee weken in een door de overheid erkende lokale kerk. „De andere week beluisterden we thuis een dienst. ’s Middags gingen we naar een internationale huisbijeenkomst met na afloop een maaltijd.”
Goede beslissing
Vooral tijdens verlofperioden realiseerde hij zich hoe veel breder zijn wereld was dan die van leeftijdsgenoten in dorpen als Maartensdijk, Groenekan en Bilthoven. „Die vroegen me of ik de lokale taal sprak, wat ik thuis at en of alle mensen in de omgeving spleetogen hadden. Een totaal andere denkwereld.”
De Amersfoortse student heeft er dan ook geen moeite mee als hij ”mission kid” of kortweg MK wordt genoemd. „Ik ben anders opgegroeid, en dat zet een stempel op je verdere leven, maar in mijn geval geen negatief stempel. Welke Nederlandse jongen kan zeggen dat hij zijn elfde verjaardag op een boot op de Mekong heeft gevierd? Zo heb ik heel veel mooie herinneringen.”
In de zomer van 2015 keerde hij terug naar Nederland, voor zijn vervolgopleiding. Hij betrok een kamer bij opa en oma Kommers in Harderwijk, die jaren voor de GZB in Afrika werkten. „Het was een cultuurschok, maar de meeste MK’s zijn het gewend zich snel aan te passen. Met drie maanden voelde ik me hier alweer aardig thuis.” Om zich rustig te kunnen oriënteren op een geschikte studie, volgde hij eerst het EH-basisjaar. „Dat is een goede beslissing geweest. Ik ben er fantastisch opgevangen. Mijn tutor was een vrouw die een paar jaar voor de zending in Afrika heeft gewerkt.”
Identiteit
De grootste desillusie betrof het geestelijk klimaat op de Evangelische Hogeschool. „Ik kom uit een milieu waarin iedereen bewust christen is. Het was voor mij onthutsend om mensen op straat te horen vloeken, maar ik verbaasde me nog meer over de houding en opvattingen van veel medestudenten. Hun christen-zijn had geen enkele invloed op hun dagelijks leven. Sommigen hadden allerlei vragen bij de Bijbel. Dat verwacht je niet op een school die de naam evangelisch draagt. Na verloop van tijd ontdekte ik dat een deel van de studenten wel het verlangen had om meer van het geloof te leren kennen.”
Sinds september volgt hij aan het Hoornbeeck College een commerciële sprintopleiding tot junior accountmanager. „De overgang van een evangelische naar een reformatorische school was opnieuw een cultuurschok, maar het wende snel. Ik wist intussen redelijk hoe christelijk Nederland in elkaar zit. De regels aan het Hoornbeeck College zijn strakker, maar dat ervaar ik niet als slecht. Met de docenten en studenten heb ik leuke contacten.”
Bij alle verschillen is er één opvallende overeenkomst met de Evangelische Hogeschool. „Inhoudelijk heeft het geloof voor veel studenten van het Hoornbeeck nog minder betekenis dan voor studenten van de EH. Ze zitten op zondag twee keer in de kerk, gaan naar catechisatie, maar in hun dagelijks leven doen ze er niets mee. Uitzonderingen daargelaten. Ik heb door mijn achtergrond grote interesse voor vakken zoals godsdienst, burgerschap en ethiek. Daarin ben ik echt een eenling.”
Verdunning
In het geheel van de Nederlandse samenleving valt hem het gebrek aan identiteit op. „In de Aziatische wereld waarin ik opgroeide heb je duidelijk afgebakende groepen, met hun eigen cultuur en overtuiging. Dat heeft nadelen, maar ook voordelen. Het westerse individualisme leidt ertoe dat mensen met iedereen kunnen samenwerken. Hun overtuiging is iets voor thuis. Dat geeft een verwatering van de eigen identiteit.”
Via WhatsApp en Skype onderhoudt hij contact met het thuisfront. „Op zondag neem ik de tijd om een uurtje te skypen. We hebben een leuk gezin, dus het is plezierig om bij te praten.” Hij sloot zich aan bij de internationale gemeente van Amersfoort. „Dat was een van de redenen om in Amersfoort een kamer te zoeken. Toen ik bij mij opa en oma woonde, ging ik mee naar de hervormde gemeente van Harderwijk. Daar had ik het niet slecht naar mijn zin, maar in een internationale gemeente voel ik me meer thuis. Veel leden zijn net als ik mission kid; je hebt dezelfde ervaringen. Samen ben je een beetje vreemdeling in Nederland.”
De MK’s zijn volgens de student in drie groepen te verdelen. „De eerste groep heeft heimwee naar het gastland en wil zo snel mogelijk terug. Daartegenover staan de mensen die het slecht naar hun zin hadden in het gastland; daardoor soms zelfs een hekel aan hun ouders hebben gekregen. Ze proberen zo snel mogelijk een normale Nederlander te worden. De derde groep wil het beste van beide werelden combineren. Daar hoor ik bij.
Nationale grenzen zeggen me weinig. Als ik een leuke baan in Amerika, Engeland of Azië kan krijgen, is het ook prima. Als kind van een zendeling groei je op met het besef dat je uiteindelijk nergens op deze wereld echt thuis bent. Dat is pas het geval in de hemel. Tot die tijd wil ik zo goed mogelijk mijn taak op deze wereld verrichten, doet er niet toe waar dat is.”
Kinderen met een derde cultuur
Het was niet zonder reden dat Margrete Bac-Fahner (47) zich ging toeleggen op de begeleiding van zogenaamde ”third culture kids”, afgekort als TCK’s. De eerste vier jaar van haar leven bracht ze door op Irian Jaya, de huidige Indonesische provincie Papoea, waar haar ouders werkzaam waren voor de Zending Gereformeerde Gemeenten.
De psychologe kan zich veel uit haar vroege jeugd herinneren, door de duidelijke breuklijn in de herinneringen vanwege de terugkeer van het gezin naar Nederland. „Het verblijf van mijn ouders op Irian Jaya speelde een blijvende rol in de opvoeding die ze hun kinderen gaven. Ze hechtten grote waarde aan gastvrijheid, stonden open voor andere culturen en waren daardoor relativerender ten opzichte van de eigen cultuur.”
De term TCK geeft aan dat kinderen die in een vreemd land opgroeien, een derde cultuur vormen. Een mix van de cultuur van het land van herkomst en die van het gastland. „Bijna al deze kinderen hebben overeenkomstige trekken. Het eerste kenmerk is de meertaligheid. Het tweede wat opvalt, is de open mind voor andere mensen, culturen en opvattingen.”
Van 1996 tot 2015 werkte de docente van de Christelijke Hogeschool Ede bij InTransit, een bureau voor psychologische hulp- en dienstverlening aan expats, onder wie zendings- en ontwikkelingswerkers. Ze zag in die jaren de problematiek van mission kids, een subcategorie binnen de groep van third culture kids, geleidelijk afnemen. In de eerste plaats door de toegenomen kennis en begeleiding. „Er zijn ook allerlei platforms voor lotgenotencontact gekomen. Nog belangrijker is de opkomst van de sociale media. Die maken het mogelijk om in het gastland het contact met het thuisland te onderhouden en omgekeerd. De globalisering neemt de cultuurverschillen niet weg, maar ze worden wel kleiner. Het afscheid is door de sociale media minder definitief dan voorheen.”
Het aantal TCK’s dat heimwee houdt naar het gastland waar ze opgroeiden, is beduidend groter dan de groep die er nooit meer naartoe wil. „Een belangrijke reden is dat ze zich hier onbegrepen voelen. Ze spreken wel de taal, maar van de diepere laag van de cultuur zijn ze vervreemd. Voor het oog zien ze er uit als gewone Nederlanders, onder de waterlijn hebben ze andere bagage. Dat geeft soms spanningen, of zelfs botsingen, zeker als ze terechtkomen in een milieu dat weinig ruimte biedt voor andersdenkenden.”
Blijvende schade komt de psychologe zelden tegen. „Ik heb heel wat TCK’s begeleid die door een diep dal gingen, maar uiteindelijk ervaart de meerderheid het verleden in een vreemd land als verrijkend. Ze voelen zich daardoor wereldburger en bewegen zich gemakkelijk in verschillende culturen. De keerzijde is dat het hun meer moeite kost om in een besloten cultureel klimaat te functioneren.”