Pastorale adviezen aan onervaren predikanten
De organisatie van de kerk, de nascholing van predikanten, het functioneren van de tucht: het zijn onderwerpen die tegenwoordig hoog op de agenda van de kerken staan. In de zestiende eeuw was dat niet anders, ontdekte ds. C. T. de Groot. De lutherse theoloog Erasmus Sarcerius schreef een dik pastoraal handboek voor jonge predikanten. Vol adviezen voor het maken van preken, de bediening van doop en heilig avondmaal en het uitoefenen van de tucht.
Duitse graafschappen als Nassau-Dillenburg en Mansfeld waren nog maar kortgeleden overgegaan naar de Reformatie, dus er was nog een wereld te winnen. Zwakke preken, avondmaalsmijding, dronkenschap – het kwam veelvuldig voor. De Tien Geboden werden massaal overtreden.
„Tijdens kerkvisitaties kwam Sarcerius veel onkunde en misstanden tegen”, zegt ds. De Groot, predikant van de Nederlands gereformeerde kerk in Nunspeet. „Daardoor functioneerde de prediking onvoldoende als een krachtig middel tot het reformeren van het kerkelijk en persoonlijk leven. Om daar iets aan te doen, schreef hij de ”Pastorale”, een soort papieren opleider van predikanten. Sarcerius geeft daarin allerlei praktische adviezen vanuit de Bijbel en de traditie.”
Ds. De Groot, docent predikkunde (homiletiek) aan de Nederlands Gereformeerde Predikantenopleiding (NGP), promoveerde woensdag aan de Theologische Universiteit Apeldoorn op de studie ”Erasmus Sarcerius’ Pastorale (1559) en de vorming van predikanten in de zestiende eeuw” (uitg. Labarum Academic, Apeldoorn).
In Nederland is de reformator Sarcerius niet zo bekend, ontdekte ds. De Groot. Toch is het waarschijnlijk dat deze lutherse predikant invloed uitoefende op het geloofsleven van prins Willem van Oranje. Sarcerius was van 1540 tot 1548 pastor en hofprediker van het slot Dillenburg. Daar zat Willem, van zijn zevende tot elfde jaar, onder zijn gehoor. Later voerden beide mannen veel persoonlijke gesprekken.
De geschriften van Sarcerius kregen ook in Nederland bekendheid; zijn boeken kwamen zelfs op de rooms-katholieke index van verboden boeken terecht.
Pastorale handboeken bestonden al in de middeleeuwen. Wat had Sarcerius daaraan toe te voegen?
„In de middeleeuwen waren de pastorale boeken vooral gericht op de liturgie en de biechtpraktijk. De prediking, het huwelijk en de theologische onderbouwing van de tucht en de sacramenten kregen minder aandacht. Daar was in de jonge kerk van de Reformatie juist veel behoefte aan.
Uit de onderwerpen die Sarcerius koos, blijkt dat hij waarschijnlijk een middeleeuws pastoraal boek op zijn bureau had liggen. Zo gaat hij, net als rooms-katholieke theologen, in op de vraag wat je moet doen als er een spin in de avondmaalskelk met wijn is gekropen. In de middeleeuwen adviseerde men alles te verbranden. Sarcerius zei: Haal de spin eruit en gebruik de wijn gewoon.”
Sarcerius roept ertoe op gavengericht te gaan denken. Klinkt modern.
„Het graafschap Mansfeld telde meer dan honderd kleine dorpsgemeenten. Na de overgang tot de Reformatie waren er opeens veel ambtsdragers nodig. Die bleken lastig te vinden. Sarcerius kwam met een praktische oplossing: waarom kunnen mensen met meerdere gaven niet bijvoorbeeld de ambten van ouderling en diaken combineren?
Dat is verrassend, en ik denk dat we daarvan kunnen leren. Misschien is het tegenwoordig ook niet altijd haalbaar bij de ambten de juiste mensen te vinden. De kerken zouden het moeten aandurven het aantal ambten aan te passen aan de plaatselijke situatie en de gaven van de ambtsdragers.”
Sarcerius was „op en top” een lutheraan. Hij hechtte veel waarde aan de sacramenten. „De Zwitserse reformator Huldrych Zwingli zag het avondmaal als een gedachtenismaal. Hij krijgt er in de ”Pastorale” steeds van langs. Sarcerius volgt de lijn van Maarten Luther: Christus is werkelijk aanwezig in de tekenen van brood en wijn, en iedereen zou aan het avondmaal moeten deelnemen.”
Volgens Sarcerius werkt de Heilige Geest in de doop de wedergeboorte. „Tegelijk is het de opdracht van de gemeente voortdurend voor de kinderen te bidden om de leiding van de Geest. Daar zit dus een bepaalde spanning in.”
Sarcerius maakte zich sterk voor een zuivere omgang met de sacramenten. „Zo mochten er niet te veel peetooms rond de doopvont staan, omdat ze wel allemaal hun verantwoordelijkheid in de geloofsopvoeding moesten nemen. Doopfeesten met veel drank en dopen in bier –blijkbaar kwam dat voor– wees hij scherp af.”
Sarcerius was een groot voorstander van tucht. Wat wilde hij daarmee bereiken?
„Hij gebruikte daarvoor het Duitse woord ”Disziplin”, waarbij het gaat om tucht én levensheiliging. Tucht is bedoeld om mensen te trekken, zodat ze leren leven in navolging van Jezus Christus.
Sarcerius zag tucht als taak van de hele gemeente: die had de verantwoordelijkheid mensen op hun zonden aan te spreken. Als iemand niet aanspreekbaar was, moest een consistorie –een commissie van wijze mannen– bepalen of iemand al dan niet tuchtwaardig was. De predikant moest dan de tucht uitoefenen.
De ”Pastorale” gaat wat de tucht betreft verder dan de meeste andere handboeken. Sarcerius was bijvoorbeeld voorstander van de zogeheten grote ban: die betekende niet alleen afhouding van het heilig avondmaal maar ook sociale uitsluiting. Wie onder deze tucht stond, mocht alleen nog onder de Woordverkondiging komen. Die zou immers kunnen leiden tot bekering.
Luther was veel terughoudender. Hij zag de grote ban uiteindelijk niet zitten, en ook van de kleine ban vroeg hij zich af of die wel haalbaar en effectief was.”
Sarcerius kwam in conflict met de graven van Mansfeld omdat de tucht ook voor overheidsdienaren gold. „Dat werd hem niet in dank afgenomen. Tijdens Sarcerius’ leven bestond er veel weerstand tegen tuchtmaatregelen. Maar na zijn overlijden nam de synode de visie van Sarcerius wel over.”
Waar moest een goede preek aan voldoen?
„Sarcerius pleitte voor methodische preekvoorbereiding en een ordelijk opgebouwde preek. De klassieke retorica was daarbij zeer behulpzaam. Veel preken waren thematisch, bijvoorbeeld over het geloof. Dan kwam er eerst een definitie: wat is geloven? Het antwoord van Sarcerius lijkt overigens sterk op dat van de later verschenen Heidelbergse Catechismus, waar in zondag 7 wordt gesproken over kennen en vertrouwen. Misschien heeft Zacharias Ursinus wel gebruikgemaakt van de ”Pastorale”.
De argumenten die een predikant in een preek gebruikt, moeten volgens Sarcerius overtuigend zijn. Daarnaast vond Sarcerius het belangrijk dat het hart en het gemoed van de hoorder worden geraakt. Daarom dient degene die preekt, zelf ook een brandend hart voor het Evangelie te hebben.
Er bestaat een nauwe relatie met het pastoraat: hij kent de zonden, zorgen en zegeningen van de gemeenteleden. De oproep tot bekering mag niet ontbreken. Maar uiteindelijk is het de Heilige Geest Die mensen overtuigt. Dat geeft ontspanning: het is Gods werk.”
U formuleerde 25 stellingen over wat de kerk van Sarcerius kan leren. Deze bijvoorbeeld: „In een tijd waarin velen graag feelgoodpreken willen horen, blijft het de taak van de gereformeerde prediking „het geweten te laten opschrikken.””
„Het gaat in de prediking om zonde, verlossing en heiliging. Mensen moeten worden gewaarschuwd dat ze zonder genade niet gerechtvaardigd worden. Daarna volgt de levensheiliging. Sarcerius was wat dat betreft voluit reformatorisch.
Het doel van feelgoodpreken is dat mensen blij de kerk uit gaan. Ik merk in onze kerken dat mensen het heel moeilijk vinden om te horen dat er een oordeel is en dat ze verloren kunnen gaan. Als de ”Vaderhart van God”-beweging zegt dat God trots op je is, dan vind ik dat bevreemdend. Zo spreekt de Schrift niet; wel dat God zondige mensen in genade wil aannemen.
We hoeven niet per se met een goed gevoel de kerk uit te gaan. De prediking is ook bedoeld om iemand eens goed door elkaar te schudden, in de diepte te brengen. God is liefde, en daarom straft en oordeelt Hij ook.”
U pleit voor een roepingenzondag.
„Er melden zich te weinig mensen aan bij de Nederlands Gereformeerde Predikantenopleiding. Een roepingenzondag bepaalt gemeenten bij de noodzaak tot gebed voor nieuwe dienaren van het Woord.”
In evaluatiegesprekken tussen predikant en kerkenraad zouden de persoonlijke levenswandel en de spiritualiteit een vast punt van de agenda moeten zijn, vindt ds. De Groot. „Wie is de Heere voor je? Dat is een vraag die me tijdens dergelijke gesprekken nooit is gesteld. En toch is dat belangrijk. De kerkenraad is verantwoordelijk voor leer en leven. Dat raakte me bij Sarcerius.”
„Laat predikanten deelnemen aan publieke debat”
Ds. De Groot formuleerde 25 stellingen over wat de kerken en theologische opleidingen van Erasmus Sarcerius kunnen leren. Zoals:
In gezinnen en de kerken zal voortdurend gebeden worden of de Heere nog dienaren wil uitzenden om de oogst binnen te halen. In navolging van de Rooms-Katholieke Kerk zou ook in de protestantse kerken een roepingenzondag daartoe een goede stimulans zijn.
Het is de taak van de kerk zich in het publieke domein te laten horen. Theologiestudenten zouden, meer dan nu het geval is, getraind moeten worden in vaardigheden die nodig zijn om deel te kunnen nemen aan het publieke debat én om de overheden op hun verantwoordelijkheden te kunnen aanspreken.
In een tijd waarin velen graag „feelgoodpreken” willen horen, blijft het de taak van de gereformeerde prediking „het geweten te laten opschrikken.”
Wie niet actief is in het pastoraat, zou niet moeten preken.
In evaluatiegesprekken tussen predikant en kerkenraad zouden de persoonlijke levenswandel van de predikant en zijn spiritualiteit een vast punt op de agenda moeten zijn.
De kerken zouden het moeten aandurven het aantal ambten aan te passen aan de plaatselijke situatie en/of aan de gaven en competenties van de ambtsdragers.
Op basis van Jezus’ onderwijs in Mattheüs 18 zouden gemeenteleden vrijmoediger moeten zijn om elkaar aan te spreken op het punt van levensheiliging. Tucht is een zaak van de hele gemeente.
Kerkenraden zouden niet moeten schromen daadwerkelijk de tucht uit te oefenen, ook al stuit dit zowel binnen als buiten de gemeente vaak op weerstand.