Kerkgeschiedenis met een knipoog: Valse munt
Ze duiken met de regelmaat van de klok op: valse briefjes van 50 euro. Bankbiljetten dus, want valse munten behoren tot het verleden. Op historische munten na, zoals de drieguldenmunt uit 1820 en de riks uit 1840. Om van de valse gouden tientjes en vijfjes nog maar te zwijgen.
Begin 19e eeuw was er heel weinig muntgeld in ons land. Onder koning Willem I werd er mondjesmaat weer aangemunt. Toch was er zo’n 25 jaar lang nauwelijks muntgeld in omloop. Het gevolg? Wildgroei. Handige handelaren importeerden muntjes uit Duitsland, die daar geslagen werden.
Zoals de Utrechtse kruidenier Bleyenstein en de Bossche bankier Van Lanschot lieten doen. Er kwamen lanschotjes, Bossche duiten in ’s-Hertogenbosch en bleyensteinse duiten in Utrecht in omloop. Deze kruidenier gaf zijn duiten royaal uit als wisselgeld aan zijn klanten. Maar innemen? Ho maar. Men kon daarmee niet bij hem betalen. Dat pikten zijn klanten niet. Het volk had het op hem gemunt, liep te hoop en plunderde zijn winkel. De bleyensteintjes werden in 1819 geslagen en droegen het stadswapen van Utrecht. Hier en daar duikt zo’n bleyensteintje nog weleens op.
In oudere catechismusverklaringen over zondag 42 wordt aandacht besteed aan valsemunters. Ds. B. Smijtegelt en Justus Vermeer wezen er terloops op. Ds. G. F. Gezelle Meerburg schreef over het vervalsen en besnoeien van munten. Met dat laatste wordt een veelvoorkomend verschijnsel in vroeger eeuwen bedoeld, toen kwaadwilligen van gouden of zilveren munten randjes afknipten en die vervolgens verkochten. Ds. Joh. van der Kemp hield de lezers voor „dat God de onechte munt mishaagt, als men geld vervalst of verkleint.”
Ds. Th. van der Groe schreef: „Zo dan, het gebruiken van valse en bedrieglijke munt is ook met recht een snode dieverij.” Verleden tijd? Mij staan oude krantenberichten op het netvlies over predikant X die valse dollars drukte. Enkele decennia geleden nog maar.
Dominee Cornelis van der Meulen (1800-ong. 1872), de ”apostel van Zeeland” genoemd, nam op 5 april 1847 afscheid van Goes. Drie dagen later treffen we hem aan boord van de Prinses Sophia, met nog circa 200 Zeeuwse landverhuizers. Met als bestemming de nieuwe wereld. Onverantwoord overigens; het schip mocht maximaal honderd passagiers vervoeren.
Toen het schip bij Hellevoetsluis was, kwam er bericht uit Amerika dat kapitein Brouwer zich nauwlettend aan de voorschriften moest houden. Zo niet, dan wachtten bij aankomst verbeurdverklaring van het schip en gevangenschap van de kapitein. Er kwam een tweede schip bij en de passagiers werden over de vaartuigen verdeeld.
Na een zeereis van 36 dagen vol ontberingen arriveerde men op 2 juli in New York. Brouwer wist wat voor mensen hij aan boord had, afgescheidenen, fijnen. Van hen moest hij niets hebben. Naar goed gebruik informeerden passerende schepen naar elkaars lading en bestemming. Brouwer gaf door de spreektrompet op smalende wijze de lading aan: „Valse munt, in Nederland niet meer gangbaar!” Uit de roulatie. We lazen een treffende reactie: „God heeft ze in volle waarde gangbaar doen zijn als kostelijke kinderen Sions, tegen fijn goud geschat.” Dat kon van Brouwer niet gezegd worden. Niet de ‘munt’ was vals, maar de spottende kapitein.