Gerhard Hormann over verkeerde vragen
Het valt me op dat mensen steeds vaker, zowel in persoonlijke gesprekken als in het publieke debat, precies de verkeerde invalshoek kiezen.
Zo wordt mij tot vervelens toe gevraagd wat er zou gebeuren wanneer iedereen mijn leefwijze zou overnemen. Helemaal onterecht is die zorg overigens niet. In het voorwoord van mijn boek ”Hypotheekvrij!” uit 2012 waarschuw ik er al voor dat de economie piepend en knarsend tot stilstand zou komen wanneer consumenten massaal zouden besluiten om radicaal te gaan consuminderen. Het beleid van de ECB is er juist op gericht om burgers ertoe te verleiden het geld eindelijk weer eens te laten rollen, want zonder winkelende mensen kunnen alle winkels de deuren wel sluiten.
Vier jaar en vier boeken later begint het echter enigszins voorspelbaar te worden als ik voor de zoveelste keer aan journalisten moet vertellen dat ik in een tien jaar oude auto rijd die ik voor 3000 euro op de kop heb getikt en het in deze herfstperiode al prima vind als de centrale verwarming op 16 graden staat. De vraag is namelijk niet waarom ik gemiddeld maar één nieuw overhemd per jaar koop, de vraag is waarom zo veel mensen nog steeds denken gelukkig te worden van telkens een nieuwe garderobe.
Op precies dezelfde manier zouden we ons als samenleving eens goed moeten afvragen wat er precies in het verschiet ligt wanneer de wereldbevolking groeit naar 10 miljard inwoners die allemaal streven naar een westers consumptieniveau. Ook zouden we een bevredigend antwoord moeten zien te formuleren op de kritische vragen die onze (achter)kleinkinderen ons met zekerheid zullen stellen wanneer dit systeem spaak loopt doordat we met oogkleppen op blijven consumeren en zonder oog voor de toekomst vasthouden aan een verkwistende en vervuilende levensstijl.
Een andere vraag die telkens weer opduikt, heeft te maken met het feit dat mijn oplossing niet voor iedereen haalbaar zou zijn. Op zich is dat een terechte vaststelling, al was het alleen maar omdat niemand iets heeft aan het advies dat je twintig jaar geleden eigenlijk al had moeten beginnen met sparen voor de studie van je kinderen. Volgens de laatste cijfers van het Nibud kampt de helft van alle huishoudens met geldproblemen, dus die groep komt waarschijnlijk helemaal niet eens aan sparen toe.
Voor werknemers met slechtbetaalde banen en voor de meeste alleenverdieners zal het lastig zijn om op eigen kosten eerder te stoppen met werken dan de officiële AOW-datum. Wat ik in mijn laatste boek een plakbandpensioen noem, is voor die groep een onhaalbare kaart, hoe sober ze ook leven en hoe zuinig ze ook met hun inkomsten omspringen. Datzelfde geldt voor al die huishoudens die om wat voor reden dan ook nooit de stap hebben gezet naar een koophuis of die al die jaren geen cent hebben afgelost op hun woningschuld.
Veel interessanter is echter de vraag hoe het nu precies te verklaren valt dat de meeste van mijn vrienden, kennissen, klasgenoten, studiegenoten, vakbroeders en oud-collega’s (die precies hetzelfde salaris verdienden) op hun 55e alleen maar van een deeltijdpensioen kunnen dromen en in de verste verte nog niet hypotheekvrij zijn. Dat is een lastige, veelomvattende, soms pijnlijke en vaak confronterende vraag, maar die leidt uiteindelijk wél tot antwoorden waar je als mens iets aan hebt en als maatschappij mee verder komt.
De auteur is schrijver en publicist. Reageren? hormann@refdag.nl