Nederland werd in de Eerste Wereldoorlog tientallen buitenlandse vliegtuigen rijker
Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), oorspronkelijk bekend als De Groote Oorlog, bleef Nederland neutraal. Toch had ons land te maken met de luchtoorlog boven België en Frankrijk. Regelmatig landden er vliegtuigen op Nederlands grondgebied die de regering op basis van een internationaal verdrag interneerde, inclusief de bemanningen. Hierdoor kregen de luchtvaartafdeling van het Nederlandse leger en de Marine Luchtvaartdienst de beschikking over de modernste vliegtuigen. In ”De interneringen van vliegtuigen tijdens De Groote Oorlog” tellen de auteurs, die bekendstaan als deskundige (militaire) luchtvaarthistorici, 108 landtoestellen en 23 watervliegtuigen die werden geconfisqueerd. Redenen voor de landingen waren onder andere een ongeluk, technische mankementen en ”even de weg vragen”. Een interneringsploeg demonteerde de vliegtuigen en regelde het vervoer naar de Vliegbasis Soesterberg. Daar werden de bruikbare toestellen zo nodig opgelapt en ingevlogen, waarna ze werden ingezet voor oefeningen, instructies en fotomissies. Nederland moest de in gebruik genomen vliegtuigen wel van de desbetreffende landen kopen. Maar de aanschafkosten konden in mindering worden gebracht op de interneringskosten. De ”buitenlandse” vliegtuigvloot in Nederland omvatte in die periode een bonte verzameling van tientallen verschillende typen.
Vanaf 1919 werden de niet door Nederland gekochte toestellen teruggegeven aan de betrokken landen, behalve aan Duitsland. Alle toestellen zijn op datum van landing gerangschikt met vermelding van landingsplaats, type, bemanning en eventuele aanvullende informatie.
Boekgegevens
”De interneringen van vliegtuigen tijdens De Groote Oorlog”, Frits Gerdessen & Nico Geldhof; uitg. Geromy, Maarssen, 2016; ISBN 978 90 818 9367 1; 336 blz.; € 44,90.