Staatsopvoeding voor kind is te forse ingreep in privéleven van ouders
Kinderen opvoeden is geen gemakkelijke taak. Dat weet iedere ouder. Tastend, zoekend, met vallen en opstaan gaan ouders hun weg. Dat het goed afloopt, is vaak tot verwondering van de ouders, zeker bij het eerste kind. Want dat is voor bijna iedereen een eerste oefening.
Voor veel ouders is het daarom een uitkomst wanneer ze naar een opvoedersbijeenkomst kunnen. Alleen al met anderen over opvoedingsvragen te praten is een opluchting. Je merkt dan heel snel dat je als ouder niet de enige bent die fouten maakt.
Zeker voor jonge ouders kan het zinvol zijn een opvoedcursus te volgen. Gewoon om het kind beter te gaan begrijpen en attent gemaakt te worden op veel voorkomende beginnersfouten. Het helpt ouders echt als ze handvatten krijgen aangereikt. Dat kan veel narigheid voorkomen. Daar hoeft niemand zich voor te schamen. Niets mis mee, integendeel: mooi dat dit kan en mooi als ouders dit willen.
Toch zijn er bezwaren in te brengen tegen het voorstel van de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik onder leiding van de Amsterdamse burgemeester Van der Laan. In het eindrapport pleit die ervoor alle ouders een verplichte opvoedcursus te laten volgen. Van der Laan doet dat omdat hij geschrokken is van de cijfers van kindermishandeling. Jaarlijks zijn 119.000 kinderen in ons land daar het slachtoffer van. In elke klas zit dus een leerling die daar schade van ondervindt – lichamelijk en (vooral) psychisch. Dat moet niet onderschat worden. Deze nationale epidemie is heel ingrijpend en moet bestreden worden.
Alleen de route waarlangs de taskforce dit wil doen, roept vragen op. Is het inderdaad de taak van de overheid om ouders te verplichten een opvoedcursus te volgen? Grijpt de overheid daarmee niet te veel in in het privéleven van ouders? Deze vragen zijn niet onbelangrijk. Er zijn in de geschiedenis nauwelijks goede voorbeelden van een door de staat geregelde opvoeding van kinderen. Het gebeurt meestal in landen waar de democratie minder goed ontwikkeld is.
Een belangrijke vraag is welk opvoedkundig concept er achter zo’n opvoedcursus zit. Het maakt nogal uit of men het kind ziet als iemand met een blanco geweten dat vooral door het goede voorbeeld en het evenwichtige gedrag van de ouders zich kan ontwikkelen tot een nobel en stabiel mens, of dat het gezien wordt als een schepsel waar de zonde al zijn stempel op heeft gezet.
Zeker als de overheid zulke verplichte cursussen wil aanbieden via de burgerlijke gemeente, is het gevaar dat ouders in gewetensnood komen als ze een wezenlijk andere visie op het kind hebben dan de gangbare humanistische. Kerkelijke gemeenten zouden een alternatieve cursus kunnen aanbieden, want opvoeding heeft alles te maken met je levensbeschouwing en religieuze opvattingen. Bovendien bestaat er binnen kerkelijke kring al een breed aanbod van gedegen cursussen. Die kunnen overigens al vrijwillig gevolgd worden.
Blijft nog de vraag of met een cursus alles is opgelost. Dat is te optimistisch. Ook dan zullen er problemen blijven. De opvoeding van een kind verloopt nooit helemaal volgens het boekje.