Over de rol van de elite bij het onstaan van wereldwijde armoede
In deze rubriek reflecteren buitenlandredacteuren van het RD wekelijks op actuele gebeurtenissen in het nieuws. Vandaag: een zelfverrijkende elite zorgt voor armoede, maar er is meer dan dat.
Misschien wordt het op de valreep nog wel dé term van het jaar: ”angry white man”. De ”boze blanke man” zou een belangrijke factor zijn geweest bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen en Donald Trump aan zijn overwinning hebben geholpen. Er zou sprake zijn geweest van een electorale opstand tegen wat ”de gevestigde macht” wordt genoemd, de bestuurlijke elite.
Het beeld van een elite die exclusief het eigen belang behartigt en dat van de massa links laat liggen is goed van toepassing op wat er in tal van arme landen aan de hand is. Dat vinden althans Daron Acemoglu en James Robinson, twee economen/politicologen die het boek ”Why Nations Fail, the origins of power, prosperity and poverty” schreven. Ze geven daarin antwoord op de vraag waarom de ene samenleving welvarend is geworden en de andere juist arm en schromen daarbij niet om heel ver terug te gaan: tot de neolithische revolutie.
Het is zeker niet verkeerd om inzicht te krijgen in wat er in arme landen aan de hand is. Vaak beperkt dat zich tot de constatering dat „wij rijk zijn, en zij arm” en dat er dus wel oorzakelijk verband daartussen zal zijn. Algauw is dan de conclusie getrokken dat het allemaal „onze schuld” is en dat we „daarom” er wat aan moeten doen.
Armoede en welvaart hebben alles te maken met bestuurlijke elites in een land die wel of niet een samenleving leegplunderen ten eigen voordele. Maar dát ze dat kunnen doen houdt verband met de inrichting van de politiek en economie in een land. aldus Acemoglu en Robinson. Ze wijzen op de dominerende rol van „extractieve” politieke en economische instellingen in arme landen, die enkel als doel hebben de rijkdom van een land te laten afvloeien richting de bankrekening van de elite. Daartegenover staat een „inclusieve” politieke en economische inrichting, die erop gericht is brede lagen van de bevolking te laten profiteren van de economie.
De inrichting van ’s lands politiek en economie veranderen van ”extractief” naar ”inclusief” is niet iets van de ene op de andere dag, aldus de auteurs. Achter zo’n institutionele verschuiving gaan volgens hen complexe historische processen schuil.
Intussen geldt wel dat alleen zo’n inclusieve politieke inrichting (wat in feite neerkomt op een democratische rechtsstaat) en een dito economie (lees: een vrije markt) tot duurzame economische groei en welvaart leiden. De Chinezen met hun eenpartijstaat zijn wat hen betreft gewaarschuwd: hun model van „autoritaire groei” is in wezen ”extractief” en kan daarom onmogelijk duurzaam zijn.
De Amerikanen zijn op hun beurt wellicht gerustgesteld. Zolang de politiek en economie er ”inclusief” van aard zijn, heeft die „zelfverrijkende” elite er het nakijken.