Hoe heeft het in Rwanda zo ver kunnen komen?
Hoe heeft het zover kunnen komen? Dat is nog altijd de prangendste vraag die de Belgische oud-ambassadeur Johan Swinnen (70) zich stelt over de genocide van 1994 in Rwanda.
Swinnen zat dicht bij het vuur: hij was vanaf 1990 ambassadeur in de oude Belgische kolonie en kende veel van de hoofdrolspelers in het conflict. In de aanloop naar 1994 sprak hij geregeld met de president en ministers, met oppositie, met mensenrechtenactivisten.
„Maar nee, een genocide had ik niet voorzien”, zegt Swinnen in zijn Brusselse appartement. „Ik was wel bang voor een vermenigvuldiging van slachtpartijen, voor een verdere destabilisering van de situatie. Tegelijk hield ik hoop op een kentering, omdat ik positieve ontwikkelingen zag.”
In zijn onlangs verschenen boek ”Rwanda, mijn verhaal” probeert hij enigszins greep te krijgen op de gebeurtenissen die hij van zo dichtbij meemaakte. Het is een nauwgezette weerslag van vier jaar diplomatieke inzet om een escalatie van het conflict in Rwanda af te wenden. Swinnen baseerde zich met name op zijn eigen aantekingen, rapporten en telexen uit die periode.
„Ik ben een keer zes maanden met het schrijven gestopt”, biecht hij op. „Ik dacht: hier zit de wereld toch helemaal niet op te wachten. Maar wat me uiteindelijk weer dreef is de overtuiging dat het belangrijk is elkaar moeilijke vragen over die verschrikkelijke periode te blijven stelen: intellectuele, maar ook morele. Want het is geen simpel verhaal van zwart en wit.”
Slachtingen
Swinnen was in 1990 vol enthousiasme met zijn gezin naar Rwanda getrokken. Maar nog geen vier jaar later stond hij in de ambassadetuin alle dossiers en telexen in twee enorme vaten te verbranden. In het hele land vonden er ongekende slachtingen plaats. Er waren aanwijzingen dat ook het leven van Swinnen serieus gevaar liep, en vanuit Brussel was het bevel gekomen het land direct te verlaten. Zijn vrouw en kinderen waren al vooruitgereisd.
In de tussenliggende jaren hadden hoop en vertwijfeling elkaar afgewisseld. In oktober 1990, kort na hun komst, was het Rwandees Patriottisch Front (RPF) van majoor Paul Kagame vanuit Uganda het land binnengevallen. Het RPF was in het buitenland opgericht en beoogde de terugkeer en re-integratie van de Tutsivluchtelingen en hervormingen in Rwanda. Ze keerden zich tegen het beleid van Hutupresident Juvénal Habyarimana, die al sinds 1973 aan de macht was.
Toen in de nacht van 4 op 5 oktober 1990 de strijd rond de hoofdstad Kigali losbarstte, zat het hele gezin Swinnen gehurkt in de ouderlijke slaapkamer.
In de daaropvolgende jaren was er geregeld sprake van ernstige etnische onlusten. In maart 1992 trof Swinnen in het dorp Nyamata de gevolgen van een gruwelijke slachting aan. „Nooit eerder had ik zoveel lijken bij elkaar gezien”, memoreert hij in zijn boek. „Eigenlijk had ik nog nooit vermoorde lichamen gezien. (…) Doorkliefde schedels, verminkte ledematen, opengesperde bloedende ogen, allemaal op één hoop gegooid. (…) Wat ging er toch fout in dit land dat het die misselijkmakende drama’s moest ondergaan?”
Hoop
Wat ging er toch mis? En tegelijk zag Swinnen ook positieve ontwikkelingen, die hem steeds weer hoop gaven. In 1993 was er in het Tanzaniaanse Arusha een vredesakkoord gesloten tussen het regime en het RPF. Er zouden vrije verkiezingen komen, er ontstonden tientallen partijen.
„Het spetterde, er was volop debat”, zegt Swinnen. „Ik ontmoette veel moedige mensen die zich hard maakten voor vrede en vooruitgang.”
Maar toen op 6 april 1994 het vliegtuig van president Habyarimana neerstortte, spatte alle hoop uiteen. Het toestel is neergeschoten, klonk het. Opzet. De beschuldigende vinger wees direct naar de Tutsi’s en het RPF.
Uw boek is een relaas van de vele inspanningen die er zijn gedaan vanuit de diplomatie om tot hervormingen en vrede te komen. Tevergeefs. Had het anders gekund?
„Ik vind het moeilijk om daar antwoord op te geven. Wie was er verantwoordelijk voor de mislukking? De internationale gemeenschap? Oók denk ik, maar zeker niet alleen, en ook niet hoofdzakelijk.”
De huidige Rwandese president Kagame heeft de Belgen ervan beschuldigd de basis te hebben gelegd voor de genocide.
„Ik vind dat unfair en oneerlijk. Zeker hebben we fouten gemaakt, maar Kagame mag dit niet zeggen. Als er één volk is geweest dat zich met hart en ziel, man en macht heeft ingezet voor een nieuw Rwanda, dan was dat het Belgische.”
Zijn stelling is dat de Belgen hebben bijgedragen aan het conflict door tijdens de koloniale tijd expliciet onderscheid te maken tussen Hutu’s, Tutsi’s en Twa’s.
„Daar is van alles van te zeggen, maar het etnische besef is echt niet door de Belgen ingegeven. Het speelt al een belangrijke rol in de legendes en de mythes van de Rwandezen zelf. Ze weten heel goed wie Hutu’s en Tutsi’s zijn. Het is waar dat de Belgen als kolonisatoren eerst met de Tutsiminderheid zaken hebben gedaan, omdat die nu eenmaal aan de macht waren en die orde respecteerden.”
Heeft u nooit gedacht: ik had die vier jaar net zo goed niet in Rwanda kunnen zitten, of gewoon beter een beetje achterover kunnen leunen?
„Maar nee! Dat nieuwe Rwanda. We zagen het opstaan. De politieke partijen, de mensenrechtenbewegingen. Ik vond het fantastisch. Ik deed het werk graag, zag positieve krachten aan het werk. Een diplomaat is maar niet iemand die op de automatische piloot of de routine drijft, maar een mens. Ik was met hart en ziel aan de zaak verknocht, ik wilde meewerken aan dat nieuwe Rwanda. Je bent onder de indruk van wat een land kan. De RPF kwam in 1990 met de wapens in plaats van met het gesprek. Maar de inval heeft tegelijkertijd het proces van hervorming geactiveerd.”
Hoe kwam het dat de haat won?
Swinnen zucht. „De vraag is: Wie heeft de destabilisering geïnitieerd? Zat er een agenda achter, een plan? Kenden we die? Hadden we die kunnen kennen? Het zijn allemaal open vragen.
Had het anders gekund? Ik denk dat we nog beter hadden kunnen samenwerken als diplomatieke vertegenwoordigers uit Europa in Kigali: de Fransen, de Duitsers en wij. We hadden wellicht nog meer één front moeten vormen, meer samen moeten overleggen, ook in Brussel, Berlijn en Parijs. Ons niet tegen elkaar uit moeten laten spelen, zoals dat vooral tussen Fransen en ons gebeurde. Misschien had we dan meer kans gehad. Misschien, misschien…”
Na de moord op president Ndadaye van Burundi in oktober 1993, zat president Habyarimana u uit te schelden. Zijn punt: al die onderhandelingen hebben blijkbaar geen zin.
„Ja, hij was opgewonden, schold me de huid vol. Alsof ik de president persoonlijk had vermoord. Zijn frustratie begreep ik echter wel. Het was een zeer dramatisch moment. Burundi was het zinnebeeld van een geslaagd hervormingsproces. Er was via democratische verkiezingen een Hutupresident aan de macht gekomen. Voor het eerst in de geschiedenis. Ndadaye toonde zich echter voorzichtig in het vervangen van de Tutsi-elite en oogstte daarom veel kritiek onder zijn eigen bevolkingsgroep. Maar wat denk je: hij werd uitgerekend door Tutsi’s vermoord.
Habyarimana concludeerde dat de weg van de hervormingen, die ik bepleitte, dus nergens toe leidde. Ik zei, voorzichtig en omfloerst natuurlijk, dat hij meer moest investeren in een geloofwaardige uitleg van de hervormingen.”
Werd u er zelf nooit cynisch van?
„Nee. De ontgoocheling met de genocide van 1994 was enorm. Maar een diplomaat komt niet alleen op voor de belangen van zijn volk, maar ook voor bepaalde waarden, voor het geloof in de mens. Als je daarin gelooft, heb je geen andere keus dan je volop te engageren. We zijn blijven duwen, trekken, sleuren.”
Wat bedoelt u met het geloof in de mens?
„Dat je mensen nooit reduceert tot duivels, waar we dus niets meer mee te maken moeten hebben. In elk mens zit iets van het besef van het goede. En er zijn tal van mensen die het goed menen.”
Dat kun je ook na een genocide nog zeggen?
„Ja, misschien wel: juist. Ik heb het boek opgedragen aan mijn gezin, maar ook aan „de talrijke moedige en waardige mensen die we op dit zware parcours kruisten.” Echt: de moed en waardigheid van mensen die ik heb ontmoet was soms onvoorstelbaar. Onze herinneringen aan Rwanda zijn daardoor niet alleen maar zwart. Zeker niet.”
Hoe evalueert u de rol van de kerk in de aanloop naar en tijdens de genocide?
„Bij de positie van de kerk aan het begin van de genocide mag je toch wel je wenkbrauwen fronsen. Het duurde tien dagen voordat de bisschop namens de bisschoppenconferentie opriep tot vrede. Tien dagen van totale hysterie en moord, en de kerk zweeg! Natuurlijk had de kerk zelf ook slachtoffers te betreuren, maar dit was gebrek aan moed.
Daarbij kwam met de genocide de vraag op: is dit nu het resultaat van de kerstening? Rwanda was het meest rooms-katholieke land van Afrika. Maar hoe stevig was dat christelijke geloof: in de mens, in God?
Tegelijk, dit was één kant van de zaak: ik ben ook in de kerk veel mensen tegengekomen die zich met hart en ziel inzetten voor de vrede. Ook dat is een genuanceerd verhaal.”
Bent u veranderd in uw jaren in Rwanda?
Hij valt even stil. „Ik weet het niet goed.”
Roept naar een andere kamer: „Mieke?” Die is blijkt niet in de buurt.
Hervat: „Ik denk het niet. Nee, ik ben altijd positief geweest, ben niet verbitterd geraakt en ben ook geen cynicus geworden. Als ik ben veranderd, dan ben ik er in ieder geval nog niet achtergekomen.”
”Rwanda, mijn verhaal”, door Johan Swinnen; uitg. Polis, Kalmthout (B), 2016; ISBN 978 94 6310 001 4; 600 blz.; € 24,95.
Johan Swinnen
Johan Swinnen (1946) was van 1988 tot 1990 woordvoerder van het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken en tussen 1990 en 2012 ambassadeur in Rwanda, Nederland, Congo en Spanje. Na zijn periode in Kigali was hij drie jaar politiek adviseur van premier Jean-Luc Dehaene.
Swinnen is gehuwd met Mieke Standaert en vader van vier kinderen. Pax Christi België benoemde hem en zijn vrouw tot ambassadeurs van de vrede.