Kerk & religie

Hoop voor kerkplanter in crisis

Ze krijgen vaak met veel tegenstand te maken, zendelingen die in een volstrekt seculiere omgeving een kerk beginnen om mensen met het Evangelie van Jezus Christus te bereiken. Juist in dit werk voel je de weerstand tegen God en de Bijbel, geven pioniers aan.„De boodschap van het Koninkrijk is controversieel en soms helemaal niet goed te pruimen”, ervaart de protestantse kerkplanter Margrietha Reinders, werkzaam in Betondorp in Amsterdam-Oost. „Het Evangelie is nooit eenvoudig en vanzelfsprekend in deze wereld.”

Maarten Stolk

29 October 2016 10:55Gewijzigd op 16 November 2020 08:02
Skyline van de Tsjechische stad Praag. Sinds het begin van deze eeuw nam gemeentestichting in Europa een hoge vlucht. beeld iStock
Skyline van de Tsjechische stad Praag. Sinds het begin van deze eeuw nam gemeentestichting in Europa een hoge vlucht. beeld iStock

Vaak komt er weinig respons op het Evangelie of lijkt nieuw geloof weer te verdwijnen. „Het is werk met een hoge investering en lage opbrengst”, vindt een andere kerkplanter. Reinders denkt bij pionieren aan tegen de wind in fietsen, ongebaande wegen gaan en ontberingen verdragen.

Versterken

Beide kerkplanters deden mee aan een onderzoek van sociaal ondernemer dr. Siebrand Wierda, die behoorde tot de startgroep van de zendingsgemeente Via Nova, tien jaar geleden ontstaan uit de christelijke gereformeerde kerk in Amsterdam. Samen met antropoloog en journalist Marry Schoemaker –ook betrokken bij Via Nova– onderzocht hij op welke manieren Amsterdamse en andere West-Europese kerkplanters hun werk ervaren. Maar vooral ook hoe die in tijden van crisis hoop en veerkracht vinden. Wierda en Schoemaker willen met de resultaten van hun onderzoek de beweging van kerkvernieuwing versterken.

Het vandaag verschenen onderzoek focust op kerkplantingen die jonger zijn dan tien jaar, begonnen vanuit gereformeerde of aanverwante kerken in Amsterdam en andere West-Europese steden, en gesticht door een pionier of pioniersechtpaar afkomstig uit het land zelf. Schoemaker en Wierda interviewden daarvoor onder anderen 31 pioniers: uit Amsterdam (12) en andere Nederlandse steden (10) en uit steden in Groot-Brittannië (6), Ierland (1), Tsjechië (1) en Duitsland (1). Onder de geïnterviewden zijn 26 mannen en 5 vrouwen.

Hoop

Toen Wierda in 2001 begon met kerkelijk pionieren, was gemeentestichting nog een nieuw woord. De gereformeerde kerk­verbanden waren niet met kerkplanting bezig. Tegenwoordig zijn er alleen al in Amsterdam tientallen initiatieven om mensen met het Woord van God in aanraking te brengen. Daarmee gaat de kerkplantingsbeweging een nieuwe fase in, zeggen de onderzoekers. Wierda: „De beweging wordt duurzaam, krachtig en groeit in volwassenheid.”

Hij weet uit eigen ervaring hoe het is om als gemeentestichter in een crisis terecht te komen. Na elf jaar „hard werken en ploeteren” ging het mis, zegt Wierda in zijn woonkamer in Amsterdam. „Ik was eenzaam geworden, kreeg een burn-out. En een affaire, door mijn eigen fout, en daardoor moest ik stoppen als gemeentestichter. Als ik de lessen van mijn eigen crisis eerder had geleerd, was ik eerder iets anders gaan doen. Ik ben duidelijk een pionier, meer dan bestuurder of manager. Maar ik had het lef niet om een echt andere weg in te slaan, mede omdat ik in het ambt van predikant stond. En dat leg je niet zomaar neer.”

Wierda denkt dat hij met zijn ervaringen andere kerkplanters kan helpen dergelijke „crises” te onderkennen. „We bieden echter geen stappenplan voor hoe je een crisis kunt voorkomen of hoe je uit de problemen komt. Wat we met dit onderzoek laten zien, is goed nieuws: er is hoop in crisissituaties. En daarbij is het natuurlijk wel verstandig om bepaalde dingen te doen.”

Wat drijft gemeentestichters?

Schoemaker: „Als pioniers spreken over hun motivatie voor het werk, noemen ze meestal dat ze ervaren door God geroepen te zijn. Naast dit roepingsbesef weten kerkplanters zich gedrongen door de liefde van Christus. Ook verlangen ze ernaar dat mensen tot geloof komen en God leren kennen, en ze hebben verdriet als dat niet het geval is. Kerkplanters geven ook aan dat het werk goed aansluit bij hun persoonlijkheid.”

Wierda: „Gemeentestichters worden gedreven door de liefde tot God en tot de mensen. En ook door liefde voor de kerk. Ze krijgen nogal eens kritiek omdat ze nieuwe wegen gaan, terwijl dat voortkomt uit een gepassioneerd hart om mensen met het Evangelie te bereiken en de toekomst van de kerk te dienen.”

Schoemaker: „Uit gesprekken met gemeentestichters blijkt dat eigenlijk niemand iets nieuws begint om tegen het oude aan te schoppen, maar juist om daarop voort te bouwen.”

Kerkplanters zijn overwegend mannen. Wat voor types zijn dat eigenlijk?

Schoemaker: „Pioniers zijn vaker extraverte persoonlijkheden. Ze zijn gegrepen door het Evangelie en ze ondernemen graag nieuwe dingen. Kerkplanters zijn niet bang om tegen de stroom in te gaan.”

Wierda: „Je moet lef hebben, creatief zijn en nieuwe wegen durven inslaan.”

Schoemaker: „Het contact met andere mensen is heel belangrijk. Het heersende beeld is dat kerkplanters altijd extravert zijn, maar dat hoeft niet. Projecten kunnen op verschillende manieren worden ingevuld, ook door mensen die meer naar binnen zijn gekeerd.”

Wierda: „Maar een mensenmens moet een kerkplanter wel zijn.”

Waar lopen gemeentestichters zoal tegen aan?

Wierda bladert door een stapeltje A4’tjes met de uitkomsten van het onderzoek. Een kerkplanter blijkt vaak zijn werk te doen in een situatie met weinig structuur en gelijk­gestemden, zeker in bepaalde gebieden in West-Europa. Ook ligt het pionierswerk niet zelden onder een vergrootglas. „Je ziet sneller wanneer er iets kapotgaat, maar je ziet ook eerder de zegen”, vertelde een gemeentestichter die eerder predikant was in een bestaande gemeente.

Dan zijn er nog prestatiedruk en onzekerheid over faciliteiten en financiën. Ook relaties kunnen voor moeilijke situaties zorgen. Soms blijkt het niet eenvoudig om een goed team samen te stellen. Het ene moment wil iemand secretaresse van de kerk worden, drie maanden later komt ze helemaal niet meer in de kerk. Zeker in de stad is het lastig om mensen te vinden die zich voor langere tijd willen toewijden aan de gemeente.

Kerkplanters komen in hun contacten met mensen veel in aanraking met de gebrokenheid van het leven. Het gaat dan om bijvoorbeeld lichamelijke, psychische of emotionele problemen of slechte leef­omstandigheden. „Uit de interviews blijkt dat zeker een kwart van de pioniers dat moeilijk vindt”, zegt Schoemaker. „Zeker in aandachtswijken storten de problemen vaak over je heen. Sommige kerkplanters voelen de plicht om dag en nacht beschikbaar te zijn voor anderen of iets van hun leed te compenseren.”

Pioniers missen geregeld erkenning vanuit de kerk. Sommige gemeentestichters hebben het gevoel dat de kerk evangelisatie minder belangrijk vindt of dat ze zich bedreigd voelt door het pionierswerk. Het is dan moeilijk of onmogelijk om op een goede manier samen te werken.

Een van de kerkplanters gaf aan veel verdriet en frustratie te ondervinden in de aanloop naar een pioniersproject. Dat werd gesteund vanuit twee bestaande gemeenten. Er werd gezegd: „Stel dat je ziek wordt, dan kun je het werk niet meer doen en zitten wij met de kosten.” Het hele project kostte per gemeentelid 1 euro per maand.

Kerkplanters worstelen ook vaak met geloofsvragen. Hoe komt dat?

Schoemaker: „Elke pionier krijgt daarmee te maken. Hij moet zich namelijk afvragen hoe hij aansluiting vindt bij anders­denkenden. Dat kan leiden tot verdieping van het geloofsleven, maar ook tot nieuwe perspectieven.”

Herkenbaar?

Wierda knikt. „Ik ben in heel veel opzichten anders dan in 2001, toen ik met mijn vrouw en drie jonge kinderen naar Amsterdam ging. Ik ben veel meer gaan inzien dat God overal is, ook in de stad. Dat Hij van mensen houdt en dat Christus onze hoop is. Dat maakt ontspannen. God is niet afhankelijk van mij. Hij is er al, ook in tijden van crises.”

Die crises horen bij het leven van een kerkplanter, stellen jullie vast.

Schoemaker: „Crises horen bij het leven, dus ook bij pioniers.”

Uit het onderzoek blijkt dat pioniers met allerlei teleurstellingen te maken krijgen. Soms is er een knagend gevoel: „Ik zou het veel beter moeten doen.” In vergelijking met pioniers die meer succes lijken te boeken, ontstaat er dan twijfel over de eigen geschiktheid. Zo gaf een kerkplanter aan: „Dan lees ik dat in die gemeente weer zoveel mensen zijn gedoopt en krijg ik het gevoel: lopen we hier achter?”

Angst en schuld, maar ook trots kan een drijfveer worden. Die leiden er volgens de twee Amsterdamse onderzoekers gemakkelijk toe dat een gemeentestichter „niet meer openstaat voor God” en voor andere mensen.

„Je bent inmiddels veertig, hebt een gezin, een zekerder gevoel en je wordt wat lui”, erkent de Duitse kerkplanter Daniel Bartz uit Hamburg. „Je denkt: „We hebben het gemaakt, we hebben invloed.” Misschien omdat mensen je vleien of van je kerk houden. Maar dan komt er trots. En dat verhindert je om méér te leren, want je denkt dat je het al weet. En je groeit niet meer.”

Wat kan een teleurgestelde kerkplanter doen?

Schoemaker: „Om veerkrachtig en hoopvol te blijven in spannende tijden, is vertrouwen het belangrijkste. Dit is allereerst het vertrouwen dat alles Gods werk en verantwoordelijkheid is. Daarnaast is vertrouwen belangrijk in het team, het netwerk en bij de achterban. Dit vertrouwen lost de crisis­ervaringen niet op, maar het schept wel ruimte. Als pioniers over hun problemen durven te spreken, haalt dat de druk van de ketel.”

Het idee dat een gemeentestichtings­project mag „mislukken” lucht pioniers op. Wierda: „Het is heel belangrijk dat er een sfeer van genade en liefde heerst rond gemeentestichting. Als de resultaten tegen­vallen, of als er financiële zorgen zijn of spijt over verwaarlozing van vrouw en kinderen, dan nog is er hoop en genade.”

Schoemaker: „En omdat er genade is, vind je ook weer nieuwe wegen om verder te gaan. Of om terug te komen van eerder ingeslagen paden, al zoekend naar de manier waarop het Evangelie het beste gedeeld kan worden.”

Gods genade geeft ook de ruimte en mogelijkheid om de persoonlijke valkuilen onder ogen te zien, aldus Wierda en Schoemaker. De ervaring van meerdere pioniers is dat er juist in spannende of kwetsbare situaties, meer van God en Zijn genade zichtbaar wordt. „En dat de ervaring van machteloosheid of falen soms iets openbreekt waardoor een nieuw vertrouwen kan groeien. Nodig zijn gemeenschappen waarin geleefd wordt uit Gods genade en hoop, en waarin er eerlijkheid is over schaamte, eenzaamheid en falen.”

Soms gaat het mis en moet een kerk­planter zijn werk neerleggen. En dan?

Wierda: „Als de gemeentestichter om de een of andere reden met het werk moet stoppen, zijn vriendschap en begeleiding nog belangrijker. Pioniers die moesten stoppen, beschrijven dat ze zich leeg voelden, vertwijfeld, niet erkend of alleen. Ze hebben gefaald, denken ze.”

In zulke situaties zijn persoonlijk contact en voldoende tijd voor bezinning en herstel noodzakelijk, vinden de twee onderzoekers. Daarbij is het belangrijk dat er steun is van bijvoorbeeld een mentor, geestelijk begeleider of vrienden.

In de protestantse kerken zijn geen bisschoppen die overzien hoe het met pioniers gaat en hoe zij verder geholpen kunnen worden, zegt gemeentestichter Theo Visser in het onderzoek. „Pioniers komen misschien vaak over als sterke mensen, maar het zijn heel normale mensen van vlees en bloed die hun zwaktes hebben. Het zou fijn zijn als er iemand was bij wie de pioniers echt met hun vragen terechtkunnen.”

Klik hier voor het onderzoeksrapport.


Kerkplanter in crisis

In Nederland en West-Europa sloten de afgelopen jaren honderden kerken hun deuren. Maar er kwamen er ook heel veel bij: sinds het begin van deze eeuw nam gemeente­stichting een hoge vlucht. Dit pionierswerk kent naast vreugde echter ook teleurstellingen, tegenvallende resultaten en persoonlijke crises. „Soms voel je je uitgeput, alleen of niet begrepen.”


Kerkplanter ervaart kracht door roeping

Roeping en genade. Voor veel kerkplanters zijn dat woorden die in tijden van crises moed geven om door te gaan. In de gesprekken met gemeente­stichters kwam naar voren dat het besef dat God verantwoordelijkheid draagt voor de zending, kracht geeft om door te gaan en rust te vinden bij Hem.

„Missionaire werkers zijn vaak enorme doeners met hoge idealen, die proberen te organiseren in plaats van te laten gebeuren”, zegt een gemeentestichter. „Maar als je leeft vanuit rust, vertrouwen en verbinding met God, kun je jezelf en anderen leren aanvaarden. Dan kun je aansluiten op wat God al aan het doen is, en meebewegen met het werk van de Heilige Geest. Dat is een wereld van verschil.”

Ds. B. J. van der Graaf, predikant van de protestantse Jeruzalemkerk in Amsterdam en begeleider van Amsterdamse pioniers: „Je beseft dat het Koninkrijk van God veel groter is dan jouw plek, jouw kerkje of zelfs de hele kerk. God is het begonnen, en we mogen achter Hem aan. Dan kun je ook loslaten en rust nemen.”


Weinig financiële steun voor pionier

Aan het begin van deze eeuw startten er nieuwe gemeenten vrij zelfstandig ten opzichte van de kerken. Veel voorbeelden van bestaande kerkplantingen waren er niet, dus de zendelingen namen de ruimte om iets nieuws te beginnen. Tegenwoordig is er binnen de kerken veel meer begeleiding en financiële ondersteuning voor gemeentestichters.

Toch is er bij veel kerkplanters nog steeds vaak onzekerheid over de financiën en over bijvoorbeeld een geschikte locatie voor hun werk. „Een pionier zit constant in de hoek van de financiële druk”, zegt de Amsterdamse kerkplanter Margrietha Reinders.

Kerkplanters missen vaak de mogelijkheid van training, goede arbeidsvoorwaarden en gebrek aan steun bij het aflopen van een tijdelijk contract. Sommige pioniers stelden dat hun situatie slechter is dan die van predikanten en zendelingen. Soms maken kerken de financiële steun afhankelijk van het succes, wat een bepaalde druk kan geven en waarin niet elke pionier goed gedijt.

Geregeld wordt het aantal mensen dat naar samenkomsten komt als maatstaf genomen, en steekt het gevoel van falen de kop op als de gemeenschap niet groeit. Dit levert volgens de onderzoekers de vraag op of een grotere gemeenschap per definitie een betere gemeenschap is. En of een kerk wel maakbaar is. „Je kunt er helemaal voor gaan, maar uiteindelijk is de gemeenschap een genadegave van God”, stelt een van de pioniers.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer