Cultuur & boeken

Handboek dogmatiek van Johannes à Marck hertaald

Een van de weinige godgeleerden uit het verleden die zich zowel op hoog wetenschappelijk niveau kon uitdrukken als in de taal van het gewone volk, is Johannes à Marck geweest.

Dr. Henk Florijn

24 September 2016 20:50Gewijzigd op 16 November 2020 06:50
Johannes a Marck (1656-1731). beeld Wikimedia
Johannes a Marck (1656-1731). beeld Wikimedia

Deze kwaliteit blijkt uit zijn preken, lijkredes gehouden bij de dood van vrienden en geestverwanten, brieven en uit zijn exegetische en dogmatische geschriften. Onlangs verscheen er een heruitgave van zijn belangrijke handboek van de christelijke theologie.

Johannes à Marck werd op 10 januari 1655 geboren in Sneek, waar zijn vader Willem à Marck rector was aan de Latijnse school. Zijn moeder, Margaretha Cloppenburg, was een dochter van Johannes Cloppenburg. Deze theoloog was bevriend geweest met Gisbertus Voetius en heeft als hoogleraar de hogescholen van Harderwijk en Franeker gediend. Johannes Cloppenburg was getrouwd geweest met Elisabeth Bessels. Toen haar dochter Margaretha overleed en later ook haar schoonzoon, heeft zij de opvoeding van hun zoon, de jonge Johannes à Marck, op zich genomen. Hij is er zijn grootmoeder dankbaar voor geweest. Als hij op latere leeftijd de verzamelde geschriften van zijn grootvader Cloppenburg uitgeeft, kan dat tegelijk als een blijk van erkentelijkheid gezien worden.

Briljante student

Op veertienjarige(!) leeftijd begon Johannes à Marck met de studies theologie en filosofie in Franeker. Later, vanaf 1673, vervolgde hij ze in Leiden, waar hij een levenslange vriendschap sloot met Jacobus Trigland, een kleinzoon van de beroemde contraremonstrantse godgeleerde en afgevaardigde naar de Dordtse Synode van 1618-1619 Jacobus Trigland. À Marck moet een briljante student geweest zijn, en toen hij weer in Franeker was teruggekeerd, trok dat de aandacht van Herman Witsius. Johannes betrouwde zich toe aan de leiding van deze bevindelijke voetiaanse theoloog en de omgang tussen beiden is altijd bijzonder hecht en vertrouwelijk gebleven.

Hoogleraar

Nog maar negentien jaar oud was Johannes à Marck toen hij dominee werd. Zijn eerste gemeente was het Friese Midlum. Al een jaar later, in 1676, werden zijn grote gaven van hoofd en hart gehonoreerd met een professoraat aan de Franeker hogeschool. Daar heeft hij zich niet kunnen onttrekken aan het twistgeschrijf dat in onze ogen wel onlosmakelijk verbonden lijkt met de zeventiende- en de achttiende-eeuwse professoraten in de theologie. Hij deed dat niet echt van harte, maar onttrok zich evenmin en nam uit duidelijk standpunt in de discussies in.

Zijn aandacht ging vooral uit naar het onderwijs in de dogmatiek en naar de uitleg van Gods Woord. Wat dat laatste betreft: À Marck benadrukte dat het universitaire disputeren en ook het dogmatiseren alleen dan deugdelijk was als er eerst nauwlettend acht werd gegeven op dat wat de Heilige Geest gesproken had en daarnaast Schrift met Schrift vergeleken werd. Alleen dan kon in waarheid theologie beoefend worden. Een uitgangspunt dat zeker juist was en nog is.

Johannes à Marcks tweede standplaats was Groningen, waar hij vanaf 1682 stond. Zijn derde en laatste werd Leiden, waar hij in 1689 kwam. Hij trof er tot zijn vreugde Johannes Trigland weer aan als collega-hoogleraar en met hem deelde hij in zijn woonplaats een predikantsplaats. Kort ervoor was hij –na het overlijden van zijn eerste vrouw Helena Bukholt in 1686– in 1688 in het huwelijk getreden met Catharina Ursinus, geen nakomelinge van de opsteller van de Heidelbergse Catechismus, maar een dochter van de Rotterdamse dominee Johannes Ursinus.

In 1696 werd de theologische faculteit versterkt door de komst van Johannes’ vroegere leermeester Herman Witsius. Een aantal jaren heeft het drietal eensgezind gewerkt en onderwijs gegeven. Dat was tot 1705, toen Johannes Trigland stierf, terwijl in 1708 Witsius overleed. Bij beiden heeft À Marck de lijkrede uitgesproken. De bewoordingen waarin hij dat heeft gedaan, laten zien dat hij een trouw en waarachtig vriend en geestverwant was.

Zelf overleed hij op 30 januari 1731. Meer dan een halve eeuw, bijna 55 jaar lang, is hij hoogleraar in de theologie geweest. Ik weet niet of iemand hem in dit opzicht overtroffen heeft.

Geschriften

Veel heeft Johannes à Marck gepubliceerd. Allereerst vanzelfsprekend de Latijnse disputaties die onder zijn leiding gehouden werden, want dat deden de meeste professoren destijds. Verder in dezelfde taal ook een verklaring van Jesaja 53, waarin hij de Messiaanse profetieën benadrukte, daarnaast een geschrift over de verhoging van Jezus Christus en een over de verwachting van Zijn heerlijke toekomst, en vervolgens commentaren op de Bijbelboeken Openbaring, Hosea, Joël, Nahum, Haggaï en Hooglied. Het zijn werken die duidelijk aantonen hoe belangrijk voor hem de uitleg van de Schrift was.

Toch, wanneer men zich zou afvragen wat zijn hoofdwerk is geweest, dan komt men uit bij zijn in 1686 verschenen ”Compendium theologiae christianae” – zijn handboek van de christelijke theologie. Met dit boek was hij begonnen toen hij nog maar kort hoogleraar was in Franeker en het was zijn bedoeling om een „korte maar toch voldoende samenvatting” te geven van de theologische zaken die de jeugd moest weten.

Het boek sloeg aan en meerdere uitgaven zagen het licht. Dat had weer tot gevolg dat hem verzocht werd om dit werk ook in het Nederlands te laten drukken, „ten dienste van geoefende christenen” die het Latijn niet machtig waren. Er boden zich mensen aan die de vertaling op zich wilden nemen, maar À Marck wilde daar niet toe overgaan omdat, zoals hij zelf zei „mijn beknopte schrijfwijze in het Latijn in het Nederlands niet letterlijk op verstaanbare wijze kan worden weergegeven.” Vandaar dat hij uiteindelijk in 1704 besloot om het zelf onder de titel ”Het merch der christelijke godts-geleertheit” in het Nederlands te vertalen en te publiceren.

Hij heeft geen letterlijke vertaling geleverd, liever drukte hij „de zaken vrij uit” en dat „met woorden en uitdrukkingen die in het Nederlands beter pasten en mij op dat moment te binnen kwamen.” Verder had hij ook bepaalde gedeelten weggelaten die voor de Nederlandse lezer minder nuttig waren. Opvallend in het woord vooraf „aan de lezer” is dat hij opnieuw benadrukt dat in een „Schriftuurlijke manier van behandeling van de zaken” Gods Woord in de „geopenbaarde godgeleerdheid gezag (moet) hebben boven de filosofische redeneringen.”

Wie het omvangrijke werk inziet, wordt direct getroffen door het grondige, orthodox-gereformeerde karakter ervan. Veel onderwerpen worden erin behandeld, onder andere de godgeleerdheid, de schepping, de Tien Geboden, het werkverbond, het genadeverbond, de ambten van Christus en de sacramenten om er maar een paar te noemen. Ook naar deze uitgave was veel vraag. In vijftig jaar kwam het vijf keer van de drukpersen.

Heruitgave

Onlangs verscheen er een nieuwe uitgave in de hedendaagse spelling en met een aangepaste zinsbouw en woordkeus. Daar is veel werk voor verricht en het is met accuratesse uitgevoerd. De plaatsen die ik vergeleek met de vijfde druk van het werk in het oud-Nederlands met de bekende gotische letter waren goed overgezet. Ook werd opgenomen een brief over het formulier van de heilige doop uit 1729. Hiermee ligt voor iedereen die zich wil richten op een orthodox-gereformeerde overzichtelijke en Schriftuurlijke dogmatiek dit handboek weer binnen handbereik.

De heruitgave had plaats onder redactie van A. A. Roukens. Dr. Joh. A. Bunt heeft de gotische tekst in de hedendaagse spelling overgezet. Ruth Pieterman heeft de tekst daarna geredigeerd.


Boekgegevens

”Handboek dogmatiek. Het merg van de christelijke godgeleerdheid”, Johannes à Marck; uitg. Gebr. Koster, Barneveld, 2016; ISBN 978 90 5551 834 0; deel 1: 657 blz.; deel 2: 722 blz.; € 89,50. Na 31-12-2016 € 99,50

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer