Herdenkingsbord in Gouda voor Belgische vluchtelingen
Ze hadden hun eigen school, ziekenhuis en werkplaats. Maar ze vermengden zich ook met de plaatselijke bevolking. Gouda telde tijdens de Eerste Wereldoorlog bijna 2000 vluchtelingen. Op de plek van het kamp, aan de Graaf Florisweg, werd vrijdagmiddag in het bijzijn van meerdere Belgen een herinneringsbord onthuld.
De Graaf Florisweg anno 2016. Een drukke weg midden in het ruim 70.000 inwoners tellende Gouda. Aan de ene kant van de straat het oude Sint-Jozefziekenhuis, aan de andere kant de voormalige ambachtsschool. Een eeuw geleden was dit de rand van de stad, die toen 25.000 inwoners had. Aan weerszijden van de straat stonden plantenkassen. Daarin werden vanaf 1914 Belgische vluchtelingen opgevangen.
De Eerste Wereldoorlog, die in augustus 1914 begon, bracht onder meer in België een vluchtelingenstroom op gang. Eerst zochten inwoners van Wallonië een goed heenkomen in Limburg en Brabant. Later kwamen ook veel Vlamingen naar in Nederland. Aanvankelijk vonden ze onderdak in het zuiden, maar al spoedig ook in de rest van het land. „Na de val van Antwerpen in oktober 1914 kwam er een groot aantal vluchtelingen naar Nederland”, zegt historicus Martin Kraaijestein, een van de initiatiefnemers van het gedenkbord. „In totaal kwamen er 1 miljoen mensen, van wie er 100.000 de hele oorlog bleven.”
Nederland, dat destijds ruim 6 miljoen inwoners had, bracht de ontheemden onder in tal van noodlocaties, zoals sociëteiten en pakhuizen. Particulieren namen mensen in huis en op vier plaatsen ontstonden grote kampen: Uden, Nunspeet, Ede en Gouda. De eerste drie waren geregeld door het Rijk. Die in Gouda was een particulier initiatief, van I. IJssel de Schepper, eigenaar van de kaarsenfabriek. In december 1914 werd het vluchtoord officieel door het Rijk erkend en bekostigd.
Ver weg
De eerste noodopvang in oktober 1914 was in plantenkassen die aan de zuidkant van de Graaf Florisweg stonden, in de buurt van de latere ambachtsschool en de Van Henegouwenstraat. „Gouwenaren gingen bij de trein kijken toen de eerste vluchtelingen kwamen”, zegt Coretta Bakker, adjunct-hoofd van het Streekarchief Midden-Holland. „Ze wilden kijken wat voor soort mensen het waren. In die tijd waren Belgen nog geen echte buren. Mensen reisden weinig, dus België was ver weg.”
In december 1914 werd een permanente locatie geopend, aan de andere kant van de Graaf Florisweg. Het betrof een smal weiland met daarop moderne, in 1913 gebouwde, kassen. Het perceel liep tot voorbij de huidige Thorbeckelaan. Kraaijestein: „De handel in planten was door de oorlog ingezakt. De eigenaar van de kassen was blij dat er mensen in onder werden gebracht.”
Op het terrein verrees een klein dorp. Bakker: „Alle benodigde voorzieningen waren er, zoals een klein ziekenhuis, een school en een werkplaats.” Overdag mochten de vluchtelingen het terrein af. Wel had iedereen in het vluchtoord zijn eigen bezigheden. Kraaijestein: „De vrouwen maakten kleding voor de liefdadigheid. Mannen vlochten manden.” Leidinggevenden en agenten die het terrein moesten bewaken, waren Nederlanders.
De middenstand had baat bij de nieuwkomers. „Ondernemers konden goederen leveren. Ze beslisten dat de ene week het ene bedrijf de aardappels mocht verkopen en de andere week het andere bedrijf.”
Bier
Er zijn niet veel gevallen van onenigheid tussen Nederlanders en Belgen bekend. Wel hadden Belgen soms andere gebruiken. Bij de Nederlanders bezochten alleen mannen cafés, zo zegt Kraaijestein, terwijl bij de Belgische vluchtelingen ook vrouwen naar het café gingen. „Er werd onder de vluchtelingen ook meer bier gedronken dan de Gouwenaars gewend waren.” Pas toen de oorlog langer duurde en er in Nederland schaarste optrad, begonnen Gouwenaars te mopperen. In de kranten nam het aantal ingezonden brieven over de vluchtelingen wat toe. Gouwenaars klaagden bijvoorbeeld dat de vluchtelingen eten kregen zonder te werken.
Soms was er contact tussen de twee bevolkingsgroepen. Bakker: „In juli 1916 hielden de Vlamingen een groot feest, als cadeau voor de Gouwenaren.” Sommigen trouwden met Nederlanders. „Hoe vaak dat is gebeurd, is onbekend. De Vlaamse namen waren vergelijkbaar met de Nederlandse. Dus je kunt het niet zien aan de achternamen van mensen die door hun huwelijk hier bleven wonen.”
Na de oorlog bleven sommige Belgen contact houden met Nederlanders. Bakker: „Behalve in het kamp verbleven ook veel mensen bij particulieren. Twee Belgische meisjes die in een Nederlands gezin woonden, hielden contact. En de achterkleinzoon van de familie die de kinderen opving, zit in het comité voor het herinneringsbord.”
www.vluchtoordgouda.nl