Willem Mudde: kerkmusicus van de vernieuwing
Veel orgelliefhebbers kennen Willem Mudde van een enkele koraalbewerking in romantische stijl. De eigenlijke betekenis van deze lutherse kerkmusicus ligt echter op een ander vlak: hij werd in Nederland de belichaming van een kerkmuzikale vernieuwingsbeweging die tot op heden haar sporen trekt. Kwam dat voort uit de erfenis van Muddes leermeester Jan Zwart? „Feike Asma heeft betere papieren om als navolger van Zwart te worden gezien.”
Dat concludeert Jan Hage (51), organist van de Domkerk in Utrecht, in de dissertatie waarop hij woensdag aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) in Amsterdam promoveert. In ”Muziek als Missie. Een luthers geluid in een calvinistische wereld” schetst hij de rol van Willem Mudde (1909-1984) in de op Duitsland georiënteerde beweging die het kerkmuzikale landschap in Nederland grondig veranderde.
Was de rol van muziek in de protestantse eredienst vanouds vooral beperkt tot psalmzang en orgelbegeleiding, de kerkmuzikale vernieuwingsbeweging pleitte in het kielzog van de zogenoemde Liturgische Beweging voor een zelfstandige plaats voor de muziek, voor nieuwe liederen en meerstemmige composities, voor professionele cantorijen en kerkmusici. In die beweging oefende de lutherse Mudde een invloed uit die zich tot ver buiten zijn eigen kerkverband en tot ver buiten de Nederlandse grenzen uitstrekte, laat Hage zien.
Waarom schrijft een gevierde concertorganist een dissertatie?
„Ik ben zowel een doener als een denker. Behalve organist ben ik ook musicoloog. In die hoedanigheid heb ik vaker gepubliceerd. Het was wel druk: concerten geven én onderzoek doen. De laatste jaren hebben andere activiteiten, zoals componeren, op een lager pitje gestaan. Vrije tijd had ik niet meer.”
Waarom Willem Mudde als onderzoeksonderwerp?
„Dat is zo gelopen. In 2001 herdachten we de honderdste geboortedag van de Duitse componist Ernst Pepping. In de Haagse Kloosterkerk, waar ik toen organist was, voerden we zijn muziek uit. Het was net de periode waarin nieuwe gegevens bekend werden over de politieke status van de Duitse kerkmuziekvernieuwingsbeweging in het Derde Rijk. In diezelfde tijd vertelde dr. Frits Zwart van het Nederlands Muziek Instituut in Den Haag me over Willem Mudde, die in de oorlog naar Berlijn vertrok om daar te studeren. En dat de familie dat nooit heeft begrepen. Hij wees me op het uitgebreide archief van Mudde, dat in het Nederlands Muziek Instituut is ondergebracht. Daar ben ik in mijn vrije tijd in gaan lezen. En dat is uit de hand gelopen: ik bleef lezen. Toen ik prof. dr. Marcel Barnard van de Protestantse Theologische Universiteit ervan op de hoogte bracht, regelde hij een onderzoeksplek voor twee dagen in de week gedurende vijf jaar. Zo is het balletje gaan rollen.”
Kende u Mudde voor die tijd al?
„Nee. Ik was 19 toen hij overleed. Maar ik heb hem nooit ontmoet. Ook zijn muziek kende ik niet, behalve een paar vroege koraalbewerkingen voor orgel. Maar ik vind hem als componist en organist alleen interessant in het kader van de ontwikkelingen die hij op kerkmuzikaal gebied doormaakte. Het gaat me ook niet zozeer om zijn persoon. Het is dan ook geen biografie geworden. Ik noem mijn boek een thematische biografie. Het gaat me om de kerkmuzikale vernieuwingsbeweging die Mudde belichaamde.”
U schrijft dat er wel veel onderzoek is gedaan naar de Liturgische Beweging in Nederland, maar dat er over de kerkmuziekbeweging nauwelijks is geschreven. Hoe komt dat?
„Het zijn vooral de theologen die zich met de Liturgische Beweging hebben beziggehouden. De kerkmuziekvernieuwing die in het kielzog van die beweging plaatsvond, liet men liggen, omdat dat onderwerp specifieke kennis van de muziek vraagt. Of omdat men er eenvoudigweg geen oog voor had. De Groningse hoogleraar prof. dr. G. van der Leeuw was de enige die met verstand van zaken enige aandacht aan de muzikale ontwikkeling heeft gegeven.”
Een kwart van uw boek is ingeruimd voor de figuur van Jan Zwart, Muddes eerste leermeester.
„Ja, dat was een oude liefde. Ik ben met zijn muziek groot geworden. Heel leuk. Het is misschien wel wat veel geworden, maar ik wilde graag meer helderheid krijgen over de vraag die al heel lang speelt: wie is de echte erfgenaam van Jan Zwart? Is dat Willem Mudde? Of Cor Kee, de andere bekende leerling van Zwart? Of had Feike Asma gelijk met zijn claim de lijn van Zwart voort te zetten?”
U concludeert dat Asma de beste papieren heeft om als navolger van Zwart te worden gezien.
„Willem Mudde heeft zich na de dood van Jan Zwart in 1937 opgeworpen als diens erfgenaam. Zwart zou de eerste cantor van Nederland zijn geweest die verwantschap zou hebben gehad met bepaalde principes van de Duitse kerkmuziekvernieuwingsbeweging waardoor Mudde was geraakt. Daarvoor heb ik echter geen aanwijzingen gevonden. Zwart was een overtuigd aanhanger van het neocalvinisme, die in Amsterdam binnen een lutherse context werkte. Toen er binnen lutherse kring steeds meer aandacht ontstond voor nieuwe kerkmuziek, kwam hij in gewetensproblemen. Zwart stond voor een populaire orgelcultuur met een missionaire kant: de muziek moest het hart van de niet-ontwikkelde luisteraar raken. Hij zag zichzelf als de profeet op de orgelbank. In die lijn ging Asma verder.”
Tegelijk schetst u Zwart als een intellectueel met een voorliefde voor de Gouden Eeuw en de muziek van Sweelinck.
„Dat klopt, Zwart had ook een intellectuele kant. Kijk maar naar zijn talloze publicaties en zijn aandacht voor de bronnen. Maar ook die hang naar de Gouden Eeuw en de muziek van Sweelinck stond in het kader van zijn popularisering van de orgelcultuur. Zwart maakte een ideaalbeeld van de orgelcultuur ten tijde van Sweelinck, waarop hij zich beriep voor zijn eigen missie. Intussen gaf hij orgelbespelingen met koraalbewerkingen in romantische stijl. Daarin lijkt zijn intellectuele kant geen rol te spelen. Imiterende navolgers als Asma hadden inderdaad weinig met oude muziek. En ook de intellectuele kant van Zwart lieten zij grotendeels liggen. Daar ging Mudde mee verder, maar dan steeds meer gericht op de Duitse kerkmuzikale vernieuwingsbeweging. Tegelijk verwierp Mudde de popularisering van de orgelcultuur. Daarmee was de breuk tussen hem en de Zwarttraditie onvermijdelijk.”
Mudde raakte onder de bekoring van de Duitse theoloog Oskar Söhngen en vertrok in 1942, midden in de Tweede Wereldoorlog, voor studie naar Berlijn. Een pijnlijke episode.
„Mudde heeft zelf na de oorlog in navolging van Söhngen het beeld verspreid dat de Duitse kerkmuzikale vernieuwingsbeweging in feite een verzetsbeweging tegen het naziregime was. Zodoende is iemand als de componist Hugo Distler, die in 1942 zelfmoord pleegde, lange tijd als een martelaar gezien. In de jaren tachtig werd echter steeds meer duidelijk dat de kerkmuzikale kringen waar Mudde in Berlijn in terechtkwam helemaal verstrikt waren in de structuren van het Derde Rijk. Velen hebben de komst van Hitler toegejuicht. Mudde werd in feite ingeschakeld in de propaganda die gericht was op de Nederlands-Duitse culturele betrekkingen. Daar is tot nog toe vrijwel nooit over geschreven.”
U spreekt van verduistering, verdraaiing van de geschiedenis, het creëren van een mythe…
„Dat geldt voor de houding van de Duitse kerkmuziekvernieuwingsbeweging in het algemeen ten opzichte van het politieke verleden. Ik zal niet zeggen dat Mudde fout was. Hij lijkt zich in de oorlog monomaan op alleen de Duitse kerkmuziek te hebben gericht. En het in stand houden van het beeld van de Duitse kerkmuziekbeweging als verzetsbeweging vormde een strategie om na de oorlog ongestoord verder te kunnen gaan met het promoten van die Duitse muziek.”
De kerkmuziekbeweging in Nederland tussen 1930 en 1980 was vooral gericht op het 20e-eeuwse Duitsland, en eigenlijk helemaal niet op de 19e eeuw of op Engeland. De invloed van Mudde?
„Wat precies de invloed van Mudde is, is niet helemaal te achterhalen. Maar hij speelde daarin wel een belangrijke rol. De trend in die tijd was dat de 19e eeuw fout was: je voerde geen muziek van Mendelssohn of Brahms uit. En ook Engelse muziek was not done. In de jaren tachtig krijg je daarin een kentering; Mudde heeft nog net meegemaakt dat Mendelssohn weer uitgevoerd mocht worden. Nadien kwam er vooral aandacht voor de Engelse muziek. De evensongs schieten nu als paddenstoelen uit de grond.”
Hoe typeert u de mens Mudde?
„Een enorm ijverige en ambitieuze man. Een idealist die een roeping ervoer. Getalenteerd ook; hij kende een heleboel talen en was zeer belezen. Emotioneel en gevoelig, opvliegend ook. Dominant en autoritair: de ideeën over kerkmuziek werden van bovenaf opgelegd. Ook enorm humoristisch.”
Bent u van hem gaan houden?
„Nou, Mudde was als idealist natuurlijk gelijkhebberig, eigenlijk alleen in staat samen te werken met gelijkgezinden. Ook uitte hij zich vaak laatdunkend over andersdenkenenden. Tegelijk bewonder ik Muddes idealisme. Zijn vooropzetten van de zaak van de kerkmuziek en zijn strijd voor kwaliteit vind ik erg mooi. Voor een deel heb ik op kerkmuziekgebied dezelfde idealen, bijvoorbeeld in mijn voorliefde voor moderne muziek.”
Waar bevindt zich momenteel Muddes erfenis?
Direct: „Hier, in de Domkerk. Een professionele cantor, cantorij en organist: dat was waar Mudde voor streed. En qua repertoire ligt hier ook de nadruk op oude muziek, al voeren we ook wel 19e-eeuwse en Engelse werken uit. Maar in feite is de kerkmuzikale praktijk hier in lijn met wat Mudde voorstond. Dat is ook de actualiteit van zijn werk. Je ziet dat de popularisering in de kerkmuziek om zich heen grijpt. Daartegenover zou ik willen pleiten voor de kerk als plek van transcendentie. Daar mag de muziek anders zijn dan wat je op Hoog Catharijne hoort.”
----
Willem Mudde
Willem Mudde werd in 1909 in Amsterdam geboren. Hij kreeg orgellessen van de bekende Jan Zwart (1877-1937), die sinds 1898 als organist verbonden was aan de hersteld evangelisch-lutherse kerk aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam, waar hij het beroemde Strümphlerorgel bespeelde. Mudde was vanaf 1927 als organist verbonden aan de lutherse kerken van Purmerend, Hilversum (1932), de Amsterdamse Lutherkapel (1937), Utrecht (1942) en Den Haag (1966). Hij trouwde in 1938 met Stienie Zwart, de oudste dochter van zijn leermeester, met wie hij vier kinderen kreeg.
In de jaren dertig raakte Mudde onder de indruk van de kerkmuziekideeën van de Duitse theoloog Oskar Söhngen, bij wie hij in 1942 in Berlijn bijna drie maanden studeerde. Terug in Nederland werd hij in lutherse kring een vurig pleitbezorger van de ideeën van Söhngen en van de nieuwe kerkmuziek van Duitse componisten als Hugo Distler, Ernst Pepping, Johann Nepomuk David en Siegfried Reda.
Vanaf 1950 verspreidde Mudde zijn ideeën via het lutherse blaadje Musica Sacra. Hij startte werkweken voor kerkmuziek en een kerkkorendag. Ook was hij de drijvende kracht achter het nieuwe lutherse gezangboek, dat in 1955 verscheen. Vanaf 1953 was hij docent aan het Utrechts conservatorium.
Van lutherse zijde had Mudde een grote rol bij de totstandkoming van het Liedboek voor de kerken in 1973. Internationaal was hij vanaf 1955 actief in de Wereld Conferentie voor Lutherse Kerkmuziek, vanaf 1970 de Mitteleuropäische Kontakte für evangelische Kirchenmusik (MKEK) geheten. In 1965 ontving hij aan de Valparaiso University in de Amerikaanse staat Indiana een eredoctoraat.
Willem Mudde overleed op 31 augustus 1984 op 74-jarige leeftijd.
----
Opvolging Jan Zwart
Toen Jan Zwart op 13 juli 1937 overleed, was het voor Willem Mudde geen vraag wie hem als organist van de hersteld evangelisch-lutherse kerk aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam zou opvolgen. Hij noemt zichzelf bij zijn sollicitatie in een lobbybrief aan de lutherse predikant A. Klinkenberg Zwarts „meest intieme leerling.” Volgens hem had Zwart vaak als „zijn innige wensch” uitgesproken dat Mudde hem zou opvolgen, „vooral omdat hij wist, dat ik mij zijn opvattingen, stijl en idealen steeds had getracht eigen te maken.” Sterker: Zwart zou op zijn sterfbed tegen Mudde hebben gezegd: „Zorg goed voor mijn orgel.”
Een vergelijkend examen had Mudde liever niet, omdat de stijl van Zwart door diens collega’s weinig werd gewaardeerd. De lutherse predikant W. F. ten Rouwelaar zag ook geen heil in het examineren van Zwartleerlingen, zo schreef hij Mudde, „om de eenvoudige reden dat jullie anders spelen dan de rest.”
Behalve Mudde had een groot aantal andere organisten gesolliciteerd, onder wie Feike Asma, Piet van Egmond, Herman Nieland, Willem Weijland en Jan Zwarts zonen Dirk, Jan en Stoffel.
De kerkenraad besloot af te zien van proefspel en nodigde twee lutherse kandidaten uit: Van Egmond en Mudde. Van Egmond, organist van de Amsterdamse Lutherkapel, werd met nipte meerderheid benoemd, vanwege de reputatie die hij inmiddels had opgebouwd. Mudde nam vervolgens de plek in die Van Egmond bij de Lutherkapel achterliet.
In 1941 nam Van Egmond echter plotseling om gezondheidsredenen ontslag, iets wat hij twee weken later weer introk. Het consistorie besloot toch afscheid van hem te nemen, omdat duidelijk was geworden dat Van Egmond organist bij het City Theater was geworden.
Opnieuw volgde een sollicitatieprocedure, met grotendeels dezelfde sollicitanten. Maar ook nu viste Mudde achter het net. De kandidaten werden nu beoordeeld door Cor Kee, die Herman Nieland als beste aanwees. Mudde eindigde op de derde plaats.
----
Boek en cd
De dissertatie van Jan Hage verschijnt naar verwachting dit najaar in de serie van de Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis (KVNM), meldt Jan Hage. Aan het boek zal een cd worden toegevoegd waarop Hage op het Bätzorgel van de Utrechtse Domkerk te horen is. Hij vertolkt een programma met muziek uit de muzikale omgeving van Willem Mudde. Zo speelt hij werken van Adriaan C. Schuurman (Psalm 150), Feike Asma (”Komt als kind’ren van het licht”), Jan Zwart (”Een vaste burcht” en Psalm 103), Cor Kee, Willem Vogel en Jacob Bijster. Van Mudde zal Hage Psalm 24 en het canonisch voorspel over ”Jezus neemt de zondaars aan” programmeren.
Lees ook het verslag van de promotie van Jan Hage: ”Willem Mudde: goed, fout of grijs?” (RD 21-09-2016)
Lees ook het RD-interview met Mudde-zoon ds. Hans Mudde: ”IJveraar voor lutherse kerkmuziek” (RD 05-10-2009)