Heilige gezangen
Psalm 1:1
„Welgelukzalig is de man die niet wandelt in de raad der goddelozen.”
De Heere goot het geloof in de mensen zoals Hij het gras met „de stortregen van Zijn hemelse genade” heeft overgoten. De twee gezangen van Mozes (Exodus 15 en 32) verlichten de boeken van Mozes als twee ogen, van de aarde en van de hemel, het hele lichaam van zijn oeuvre. David is bij uitstek door de Heere voor de Psalmen uitgekozen, opdat wat men bij de anderen in het overige werk af en toe ziet oplichten, voortdurend en onafgebroken, in dit werk zou schitteren. We lezen een gezang in het boek Richteren en zien dat de rest behandeld is op de gebruikelijke manier van een geschiedenis, waardoor de daden van de voorouders uitgedrukt worden.
Jesaja heeft een gezang geschreven, waarmee hij de harten van de lezers op een aangename manier raakte (Jesaja 12). In de overige hoofdstukken blies Jesaja indringend en diep bewogen op een trompet van de terechtwijzing. Zelfs zijn vijanden, die hem vanwege andere uitspraken tot de dood toe hebben vervolgd, konden hem in eigen persoon dit gezang niet verwijten. „Psalmzingt dan de Heere!”
Ambrosius, bisschop te Milaan (”Preken over de Psalmen”, 2010)