Vervolgde Vlaamse calvinisten kregen eeuwen Zeeuwse steun
In buurland België staat Horebeke (20 kilometer onder Gent) nationaal bekend om zijn eeuwenoude „protestantse enclave.” Het imago is groter dan de werkelijkheid, bekent Wilfred de Jonge, scriba van de protestantse kerk van Maria-Horebeke. „Wij hebben nog zo’n tachtig leden, van wie er dertig ’s zondags de kerkdienst bezoeken.” De gemeente overleefde eeuwen vervolging.
De 73-jarige De Jonge geldt als kenner van de plaatselijke geschiedenis. „Uit heel het land komen toeristen hierheen; dan geef ik hun rondleidingen.”
Een bezoek aan de kerk vormt uiteraard het hoogtepunt. Bij de ingang tasten sommige bezoekers dan tevergeefs naar het ontbrekende wijwaterbakje. En zonder succes speuren ze naar een heiligenbeeld boven de ingang. Wel zien ze daar een opengeslagen Bijbel, in steen uitgehouwen. De Jonge: „Ik leg dan uit dat bij ons het Woord centraal staat. En dat daarom vóór in de kerkzaal ook geen altaar in het midden staat, maar de preekstoel.”
Ondanks de gestage krimp van het „kuddeke” valt ’s lands fascinatie voor de protestantse geur aan Sint-Maria-Horebeke te begrijpen. Nergens elders kent het Vlaamse platteland een plaats waar een officiële protestantse kerk staat, mét een kerkhof voor haar eigen mensen.
Of de kerkelijke gemeente ook de oudste van België is, zoals haar website vermeldt, durft de scriba niet te bevestigen. „Gent en Antwerpen hebben beide ook een protestantse gemeente die in diezelfde periode moet zijn ontstaan.”
Samen vormen zij een tastbaar overblijfsel van de rijke voedingsbodem die de Reformatie er in de 16e eeuw vond. De Jonge: „Men zegt dat hier in Vlaanderen op enig moment meer dan de helft van de bevolking het calvinisme aanhing.”
Rond 1585 kwam hieraan een treurig einde. In dat jaar bekroonden Spaansgezinde troepen van de hertog van Parma de verovering van de Zuidelijke Nederlanden, met de val van het calvinistische bolwerk Antwerpen. Burgemeester Marnix van Sint-Aldegonde tekende de overgave van deze tot dan toe grootste Nederlandse stad (meer dan 100.000 inwoners).
Verdrukking
De Jonge bijt op zijn lip: „Terwijl in de navolgende eeuw de Noordelijke Nederlanden zich ontwikkelden tot een prachtige calvinistische natie, werden hier in het zuiden hun geloofsgenoten onderdrukt.” De tijd van rokende brandstapels en opgerichte galgen was inmiddels overigens grotendeels voorbij: de hertog van Parma stelde zich, voor zijn tijd, mild op. „Protestanten konden kiezen: terugkeren naar mijnheer pastoor, of emigreren naar het noorden.”
Dit laatste gebeurde massaal. Voordat de 17e eeuw begon, was van de Gereformeerde Kerk in de Zuidelijke Nederlanden weinig meer overgebleven. Het restant ging een moeilijke tijd tegemoet, waarbij de onderdrukking in golven toe- en afnam – maar altijd bleef.
De calvinisten van Sint-Maria-Horebeke waren echter koppig, glimlacht De Jonge. „Zij bleven trouw aan hun overtuiging, en hielden zich hier schuil.” Mogelijk gelukte dit onder meer doordat Horebeke niet onder het naburige Oudenaarde viel maar onder Aalst, 30 kilometer verderop. „Oudenaarde had hierdoor niets te zeggen over wat hier gebeurde, terwijl men er in Aalst geen zicht op had. Zoiets kan de verklaring zijn.”
Faukelius
De profijtelijke ligging van Horebeke betekende niet dat de protestanten er comfortabel leefden, waarschuwt De Jonge. „Ze waren de paria’s van de streek.” In dit verband spreekt hij met warmte over de grote steun die de vervolgde Vlaamse kerk hierna eeuwenlang vanuit het vrije Zeeland zou ervaren. Al in 1597 besliste de synode van Goes om de „gemeenten onder het kruis” van pastorale steun te voorzien. Naast Horebeke betrof dit zes gemeenten in de streek Oudenaarde-Gent –aangeduid als de ”Vlaamse Olijfberg”– en enkele kruisgemeenten rond Antwerpen, de ”Brabantse Olijfberg”.
Onder meer de bekende Middelburgse predikant Hermanus Faukelius, opsteller van het Kort Begrip, nam enige jaren de taak van ”medeopziener” op zich (vanaf 1613). Faukelius’ jeugd in Brugge en studiejaren in Gent kunnen diens meer dan gewone toewijding verklaren.
„De predikanten kwamen als koopman verkleed hiernaartoe”, vervolgt De Jonge. Dan zochten ze gedurende enkele weken per gemeente de vertrouwde adressen op. Daarvandaan belegden zij kerkdiensten, bedienden de sacramenten en sloten de huwelijken. Dat gebeurde dan allemaal ergens in een schuur: van een eigen kerk was toen nog lang geen sprake.
In de Nederlanden deden de predikanten tijdens classisvergaderingen verslag van de bezoeken. „Als de situatie de heren niet beviel, briefden ze dit door naar de lokale overheid. Dan schreef de burgemeester van Sluis bijvoorbeeld een boze brief naar de Vlaamse autoriteiten: „Wij vernemen dat u onze geloofsgenoten onderdrukt. In afwachting van betere berichten sluiten wij hier ter plaatse de rooms-katholieke kerk.” Die Zeeuwse rooms-katholieken gingen dan ook brieven sturen, met de vraag of men in Vlaanderen alsjeblieft gauw de situatie wilde verbeteren, want dan konden zij weer naar de kerk.”
Zelfs de Staten-Generaal hebben met dergelijke interventies druk uitgeoefend op hun buurland. De Jonge: „Er bestaat een oud register met enkele van zulke brieven: de Represaille. Het systeem heeft een paar keer gewerkt; waarschijnlijk hebben wij mede hierdoor kunnen overleven.”
Psalm 25
Toch zou het bij elkaar drie eeuwen duren voor de protestanten in Vlaanderen officieel geloofsvrijheid kregen. De omslag kwam met het zogenoemde –door Rome fel bestreden– Tolerantie-edict van de nieuwe keizer Jozef II van Oostenrijk, in 1781. In die tijd viel het huidige België onder de Habsburgse monarchie. De Jonge: „Dit edict gaf ons de vrijheid om een onopvallende schuilkerk te bouwen die vanaf de openbare weg niet te zien mocht zijn.” Ze dateert van 1795 –de plaatselijke autoriteiten werkten de bouw lang tegen– en staat er nog steeds.
Ook mochten protestanten voortaan weer zingen tijdens hun erediensten, schrijft wijlen de Zeeuwse ds. S. J. M. Hulsbergen in het geschiedkundig boekje ”De Vlaamse Olijfberg” (Stichting Gihonbron, Middelburg, 2008). Een grote ommekeer. Hulsbergen: „In de eeuw van de Reformatie waren de psalmen revolutionaire liederen, en streng verboden.” De gemeente moest het zingen helemaal opnieuw leren, onder leiding van „een jeugdig christen” uit Doornik. De eerste psalm die de leden aanhieven was Psalm 25, de eerste vier verzen.
Officiële kerk
De schuilkerk deed krap tachtig jaar dienst. Daarna konden de gereformeerden een officiële, herkenbare kerk in Horebeke in gebruik nemen. Een eigen kerkhof en school kwamen er al eerder, en wel dankzij koning Willem I. Dit gebeurde in de tijd dat de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden nog eenmaal verenigd waren, tussen 1815 en 1830. De Jonge: „In die tijd konden de protestanten eindelijk iets bij de overheid gedaan krijgen.” Voorheen begroeven zij hun doden in eigen tuinen.
Voor de nieuwe graftuin deed Willem I zelfs een private schenking. Het leverde hem een plakkaat op dat nog steeds de hofmuur siert. Het opschrift luidt: „Zelfs na hun dood zorgt Willem I Koning der Nederlanden voor zijne onderdanen, 1824.” Veertig jaar terug ondersteunde burgemeester Browaeys bovendien de wens voor de komst van een Koning Willemdreef naast de kerk.
Vrees
Het schooltje stond 44 jaar onder leiding van de vader van De Jonge, als hoofdonderwijzer en enige leerkracht. Het sloot echter in 1982 de deuren: met vijf leerlingen had het geen bestaansrecht meer. Samen met vele anderen richtte De Jonge er later een museum in, gewijd aan de school, de gemeente en de protestantse Vlaamse schrijver Abraham Hans.
Ook met de gemeente staat het er slecht voor. Maar dat meldde deze krant in 1980 al – en nog steeds bestaat de protestantse gemeente van Maria-Horebeke. De Jonge: „Zolang de Belgische regering de predikanten en een deel van het onderhoud van de gebouwen betaalt, kunnen wij doorgaan.” Toch vreest hij dat ze geen 100 jaar meer zal bestaan. „Maar in vertrouwen blijven wij doorgaan: Doe wel, en zie niet om. Er komen soms mensen vanuit de Rooms-Katholieke Kerk hiernaartoe, die trouwe kerkgangers worden.”
Dat een kleine gemeenschap van hooguit 150 protestanten eeuwenlang kon voortbestaan zónder dat ze aan inteelt ten onder ging, stelde Vlamingen vaak voor een raadsel: gemengde huwelijken waren lang uitgesloten. Glimlachend onthult De Jonge het geheim: „Verschillende Horebeekse protestanten trokken naar Zeeuws-Vlaanderen, om daar een meisje te kapen.”
Een omgekeerde trend ontstond in 1903: de toenmalige dominee kwam met een jaarlijkse hagenpreek op 15 augustus, naar analogie van de geheime hagenpreken in de 16e eeuw. Hiermee bood hij een protestants alternatief op deze rooms-katholieke vierdag van de Maria-Tenhemelopneming. De Jonge: „Doel was om roomse zielen te winnen. Pastoors waarschuwden er daarom zeer tegen.”
Ook de gemeenten van Zeeuws-Vlaanderen kregen echter een warm welkom op deze Vlaamse Zendingsdag. „Jarenlang kwamen ze met busladingen hierheen.” Inclusief de nodige in klederdracht gestoken jongedames, met wie de lokale jeugd –tussen de vele domineestoespraken door– contacten legde. Nog steeds trekt het huidige Geuzenfeest ’s zomers honderden mensen, vooral uit de omgeving. Tegenwoordig krijgen ook plaatselijke pastoors er het woord.
Dit is het slot van een tweeluik over de protestantse enclave Horebeke in België. Deel 1 verscheen donderdag.
----Lees ook in Digibron:
Enorme evangelisatieactie in Belgie – Reformatorisch Dagblad (2 februari 1974)
Volgende maand start grote Vlaamse evangelisatie-actie – Reformatorisch Dagblad (26 februari 1974)
Protestantse enclave in België – Reformatorisch Dagblad (3 juni 1980)
In Maria Horebeke woont het nageslacht der Bosgeuzen – Reformatorisch Dagblad (3 juni 1980)
Protestantse enclave wordt van twee kanten bedreigd – Reformatorisch Dagblad (4 juni 1980)
Een geuzentempel op de Olijfberg – Reformatorisch Dagblad (22 december 1995)
Klein kuddeke Vlamingen in een opgeknapte tempel – Reformatorisch Dagblad (26 september 2013)
Hagenpreek Deinze trok 450 jaar geleden duizenden mensen – Reformatorisch Dagblad (21 juli 2016)