Buitenland

Japanners in de VS scheef aangekeken

Binnen een week je hele bezit van de hand doen, je koffers pakken en je melden bij de autoriteiten voor transport. Waarheen? Naar een kamp in de woestijn of een moerasgebied. Waarom? Omdat je met je Japanse komaf niet te vertrouwen bent.

W. B. Kranendonk

27 August 2016 11:35Gewijzigd op 16 November 2020 06:01
Het leven in het kamp was volgens Rosi draaglijk. Er was voedsel, er was gezondheidszorg en er waren scholen. Toch waren de jaren in het kamp heel zwaar voor het kind. beeld iStock James Mattil
Het leven in het kamp was volgens Rosi draaglijk. Er was voedsel, er was gezondheidszorg en er waren scholen. Toch waren de jaren in het kamp heel zwaar voor het kind. beeld iStock James Mattil

Meer dan honderdduizend Amerikaanse burgers die woonden aan de westkust van de VS overkwam dit in het voorjaar van 1942. President Roosevelt vertrouwde deze mensen vanwege hun Japanse achtergrond voor geen dollarcent.

„Stop alle mensen met een moslimachtergrond in een kamp met zware bewaking. Dan hebben wij er geen last van en elimineren we het gevaar van terreuraanslagen.” Binnen de Amerikaanse samenleving wordt deze roep met een zekere regelmaat gehoord. Anderen vinden het ondenkbaar. President Obama heeft het idee enkele maanden geleden met kracht verworpen. Zo’n aanpak past niet in de vrije, democratische samenleving van Amerika. Wie hier vóór is profileert zich daarmee als rechts-reactionair, beweren commentatoren. Maar zij kennen de geschiedenis kennelijk niet. Was het niet juist de Democratische president Franklin D. Roosevelt die het idee in daden omzette?

Vijfde colonne

Een kleine, witte obelisk langs autoweg 395 in de eindeloze verlatenheid aan de rand van de woestijn Death Valley en aan de voet van Mount Williamson herinnert nog steeds aan een drama dat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog voltrok binnen de grenzen van de Verenigde Staten. Hier in Manzanar zaten tussen 1942 en 1945 meer dan 10.000 mannen, vrouwen en kinderen opgesloten achter prikkeldraad. De enige reden daarvoor was dat hun voorouders ooit vanuit Japan de Stille Oceaan overstaken om in de VS een nieuw bestaan op te bouwen.

Vanwege die voorvaderlijke wortels werden deze ”nette, oplettende burgers” na de Japanse aanval op Pearl Harbor niet meer vertrouwd door de Amerikaanse overheid. „De Japanse gemeenschap is potentieel een vijfde colonne”, schreef The San Francisco News op 17 januari 1942 in een commentaar. President Roosevelt deelde die gedachte. Hij tekende op 19 februari 1942 Executive Order 9066 waarin de inrichting van tien kampen werd aangekondigd, bedoeld om de ruim 120.000 bewoners van de Amerikaanse westkust met een Japanse achtergrond in onder te brengen. Mocht Tokio dan een inval in de VS willen inzetten, dan zouden de verdedigers van Amerika geen hinder van deze mensen hebben.

Gekrenkte trots

„Dit besluit viel ons rauw op het dak”, zegt Rosi Maruki Kakuuchi. De inmiddels hoogbejaarde Amerikaanse was zes jaar toen ze met haar ouders op transport werd gesteld. „We woonden in de Japanse wijk van Los Angeles. Daar had mijn vader een winkel in huishoudelijke artikelen. We hadden het goed. En opeens moesten we weg. We wisten niet waar we heen zouden worden gebracht. Mijn vader kreeg een week om zijn zaak te verkopen. Dat was natuurlijk haast niet te doen. Ver onder de eigenlijke waarde heeft hij de winkel aan een Mexicaan overgedaan. Wat vader Kakuuchi door hard werken had opgebouwd, was hij kwijt. Dat krenkte zijn trots. Dat is hij eigenlijk nooit meer te boven gekomen. Hij had alleen nog wat dollars en verder niet. We mochten ook alleen maar datgene meenemen wat er in één koffer kon. Verder moesten we alles achterlaten. Ik herinner me nog de tranen die over het gezicht van mijn vader liepen toen hij de deur van ons huis achter zich dichttrok.”

„Achteraf bezien, kwam het besluit van Roosevelt niet helemaal uit de lucht vallen”, zegt Maruki Kakuuchi. „Mensen met een Japanse achtergrond werden door veel andere Amerikanen scheef aangekeken. Inderdaad, er was ook sprake van racisme en afgunst jegens onze mensen. Nee, we hadden het niet zo slecht als de zwarte bevolking, maar we hadden het zeker minder dan veel andere etnische groepen in de VS. Al merkten we daar in onze wijk niet veel van. Daarbuiten wel; daar proefde je de vijandigheid.”

Als voorbeeld noemt ze dat er in 1942 meer dan 120.000 Amerikaanse Japanners werden gedeporteerd, terwijl er ‘slechts’ 11.000 Duitsers als ”potentiële verdachten” achter prikkeldraad werden gezet. „Er waren veel meer Duitsers, maar die konden tamelijk ongestoord verder leven. Maar ja, wat wil je, een Japanner herken je aan zijn uiterlijk, een Duitser niet.” Dat er al langer wantrouwen bij Amerikaanse burgers en autoriteiten bestond, blijkt ook uit de opdracht die president Roosevelt reeds in 1936 gaf aan de Office of Naval Intelligence om een lijst op te stellen van mensen die direct geïnterneerd moesten worden als Japan een aanval op de VS zou overwegen.

Nachtmerrie

Het transport van Los Angeles naar Manzanar was voor de zesjarige Rosi een nachtmerrie. In Pasadena, een voorstad van Los Angeles, moesten de Japanners zich verzamelen. Daar werden zij en haar moeder gescheiden van haar vader. „Pa moest met 600 andere mannen mee om in Manzanar het kamp te bouwen. Nog zie ik de colonne van meer dan 150 auto’s vertrekken. Voorop enkele politieauto’s. Na elke vijf of tien wagens een jeep van de militaire politie met elk twee soldaten in de bak die een geweer in de aanslag hielden. Heel intimiderend. We wisten niet waar pa heen ging en of we hem ooit zouden terugzien. Ik heb er nog nachtmerries van.”

Het kamp dat in het woestijngebied bij Manzanar werd opgebouwd bestond na verloop van tijd uit 36 blokken van ieder 12 barakken. In ieder blok werden ongeveer 300 mensen ondergebracht. Het terrein werd omgeven door een hek van prikkeldraad met een totale lengte van 8 kilometer. Op de wachtposten stonden gewapende mannen van de militaire politie. Wie het kamp wilde verlaten, werd beschoten. Alleen de mannen die moesten werken op de nabijgelegen akkers of die betrokken waren bij het graven van irrigatiekanalen, mochten het kamp uit. „Onder bewaking, dat wel natuurlijk.”

Na enkele weken in het opvangcentrum in Pasadena werden de daar achtergebleven vrouwen en kinderen naar het kamp gebracht. „De treinreis was afschuwelijk. In elk treinstel werden veel meer mensen gepropt dan eigenlijk kon. Het waren aftandse, open treinen waar de hete woestijnwind doorheen jaagde. Van enig comfort was geen sprake. Maar we waren blij dat we naar vader konden. Bovendien had het nog veel erger gekund zijn. Er zijn mensen helemaal naar Wyoming, Arkansas of Idaho gebracht. Wij konden nog in Californië blijven.”

Draaglijk

Het leven in het kamp was volgens Rosi draaglijk. Er was voedsel, er was gezondheidszorg en er waren scholen. „Natuurlijk was het allemaal heel sober, maar we konden een redelijk bestaan hebben.” Ze haast zich echter om te zeggen dat de jaren in het kamp bepaald niet meevielen. Een groot probleem was de geringe beschutting tegen de verzengende hitte in de zomer en –vooral– het fijne woestijnzand dat overal in ging zitten. „Maar het ergste was het gebrek aan privacy. Als je naar het toilet ging, ook als vrouw, moest je dat doen in een ruimte zonder afgesloten hokjes. Hetzelfde gold voor de douches, waarvan er overigens maar heel weinig waren. Vooral voor mijn moeder, die net als alle Japanse vrouwen tamelijk preuts was, was dit heel vernederend.”

Nog meer voelde vader Kakuuchi zich echter vernederd. Omdat hij niet in Amerika was geboren –hij emigreerde in 1907 als baby met zijn ouders– bezat hij niet het Amerikaanse staatsburgerschap. Daarom werd hij lager betaald dan jongeren die wel in de VS waren geboren en dus het burgerschap hadden gekregen. „Voor mensen met een Japanse achtergrond was en is dat onverteerbaar. Ouderen worden daar juist gerespecteerd. En nu stonden ze op achterstand. Mijn vaders loon was een derde lager dan dat van een jongere die hetzelfde werk deed. En dan te bedenken dat het salaris een schijntje was. Pa kreeg 12 dollar per maand voor het werk in de fabriek waar camouflagenetten voor het leger werden gemaakt. Sommige jongvolwassenen in het kamp die wel het Amerikaans burgerschap hadden, deden daar afstand van. Uit respect voor en loyaliteit met de ouderen.”

Traag met excuses

Na de oorlog konden de gevangenen terugkeren naar hun huizen. „Dat was niet gemakkelijk”, zegt Maruki Kakuuchi. „Bedrijven waren hun klanten kwijt. Vaak waren de gebouwen totaal verwaarloosd. In een aantal gevallen hadden anderen bezit genomen van een woning of bedrijfspand. Het viel niet mee om die mensen weg te krijgen. Er waren ook opstootjes van jongeren die auto’s en huizen van onze mensen vernielden en in brand staken. De thuiskomst was vaak een nachtmerrie.”

De Amerikaanse regering was traag met het aanbieden van excuses. Het liefst stopte ze de hele zaak in de doofpot. Maar die vlieger ging uiteindelijk niet op. Onder druk van de Japanse gemeenschap in de VS en vanuit Tokio gaf president Carter in 1980 opdracht voor een onderzoek naar de rechtmatigheid van de internering van de Japanse Amerikanen. De onderzoekscommissie kwam na acht jaar onderzoek tot de conclusie dat er geen bewijs was dat de mensen met een Japanse achtergrond hadden willen samenwerken met Tokio om een aanval op de VS mogelijk te maken. Van heulen met de Japanse agressor was geen sprake. „Het hele plan tot internering van de Japanse Amerikanen dat de regering in 1942 lanceerde, was gebaseerd op racistische ideeën”, is de harde conclusie in het eindrapport. Daarom adviseerde de studiegroep in 1988 om excuses te maken en een schadevergoeding uit te keren. President Reagan pakte snel door. Iedereen die in een kamp had gezeten, kreeg 20.000 dollar schadevergoeding. „Het is een schande dat onze regering zich zo heeft laten meeslepen door racisme en massale oorlogshysterie en faalde in het tonen van politiek leiderschap”, zei Reagan in een persverklaring.

Grote loyaliteit

„Dat geld was maar in beperkte mate een pleister op de wond. Voor een Japanner is het herstel van eer en goede naam belangrijker. Nog steeds voelen we ons in zekere mate gekwetst. We werden als landverraders gezien, terwijl onze mensen loyaal wilden zijn aan Amerika. We hielden en we houden van de Verenigde Staten. Onze ouders hebben niet zomaar hun vaderland verlaten.”

Hoezeer Japanse Amerikanen zich wilden inzetten voor hun nieuwe vaderland bewijst wel dat 26.000 van hen tijdens de Tweede Wereldoorlog vochten in het Amerikaanse leger. Een groot deel van hen diende in het 442e Regimental Combat Team en het 100e Infanterie Bataljon. Deze eenheden vochten in Noord-Afrika, Italië en Frankrijk. In totaal 9846 Japanse Amerikanen sneuvelden in de strijd tegen de agressors van de Tweede Wereldoorlog. Maruki Kakuuchi: „Er is geen krijgsmachtonderdeel dat zo veel gevallenen telt. Trouwens ook geen onderdeel waar zo veel onderscheidingen zijn uitgereikt vanwege moedig gedrag. Of we loyaal zijn aan ons nieuwe vaderland? Laat de feiten spreken.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer