Anti-Joodse geschriften in Bachs boekenkast
De reformator Maarten Luther riep op synagogen en scholen van Joden in brand te steken. Zover ging de lutherse componist Johann Sebastian Bach niet. Maar uit zijn boekenbezit en de beroemde Matthäus Passion zou blijken dat hij het Joodse volk geen warm hart toedroeg.
De namen van de reformator en de componist zijn allebei verbonden aan het Duitse stadje Eisenach. Luther bracht daar van 1498 tot 1501 een deel van zijn tienerjaren door. Later dook hij er onder, in kasteel de Wartburg.
Bach werd op 21 maart 1685 in Eisenach geboren. Twee dagen later hielden zijn ouders hem ten doop in de Sankt Georgenkirche, gelegen op het centrale stadsplein van de stad.
Prullenbak
Niet ver daarvandaan, in het Bachhaus, is tot 11 november de tentoonstelling ”Luther, Bach – en de Joden” te zien. Natuurlijk is er aandacht voor de anti-Joodse geschriften van Maarten Luther, die hevig teleurgesteld raakte in de Joden. Die wilden zich maar niet laten overtuigen van de waarheid van het Evangelie van Christus.
In het bekende geschrift ”Over de Joden en hun leugens” uit 1543 riep de kerkhervormer ertoe op synagogen en Joodse scholen in brand te steken en hun huizen te slopen en te vernietigen. Joodse gebedenboekjes en Talmoeds, vol afgoderij, mochten van hem de prullenbak in.
Tegenwoordig nemen de lutherse kerken afstand van de anti-Joodse uitspraken van hun voorman, maar eeuwenlang maakten die –bewust of onbewust– deel uit van de lutherse traditie. Ook Bach stond in deze traditie, al blijft het de vraag hoe vijandiggezind de Duitse componist precies was.
De kans is best groot dat Bach zijn leven lang nooit één Jood heeft ontmoet, aldus directeur dr. Jörg Hansen onlangs in het Duitse weekblad Jüdische Allgemeine. „In Eisenach kwamen misschien maar een paar Joodse handelaren naar het markplein. Wonen durfden ze niet in het toenmalige Saksen.”
In andere plaatsen waar Bach werkte, was dat ook het geval. „In Mühlhausen woonde destijds maar één Jood, in Köthen leefden wellicht vijf Joodse families.” Leipzig was een handelscentrum, waar wel veel Joodse kooplieden kwamen.
Matthäus Passion
De tentoonstelling gaat ook in op de Matthäus Passion, een muziekstuk over het lijden en sterven van Jezus volgens het Evangelie van Mattheüs. Wat wilde Bach duidelijk maken met zijn weergave van het zogenoemde Jodenkoor, dat de kruisiging van Jezus eiste? „Zijn bloed kome over ons en onze kinderen”, riepen ze.
De zin klinkt precies zeventigmaal, en dat is geen toeval. In het jaar zeventig verwoestten de Romeinen de stad Jeruzalem en de tempel, een gebeurtenis die Luther zag als een straf van God. „Het zijn woorden die boos en vol haat werden gezongen”, aldus Hansen.
Hij verwijst naar een Bachfeest in 1939, een paar jaar voordat miljoenen Joden tijdens de Holocaust de dood vonden. „Zo roept Juda vandaag nog steeds!” klonk het toen.
Waar de ideeën van Bach vandaan kwamen? Op de tentoonstelling ligt een boek van de lutherse theoloog Johannes Müller uit 1644, dat in het bezit van Bach was. Het gaat om een felle polemiek tegen de Joden, die –volgens de ondertitel– „ongelovig, blind en halsstarrig” zijn. De auteur pleit voor een verbod op het Jodendom en voor een verplicht bezoek van Joden aan christelijke kerkdiensten.
Misschien legt de expositie iets te gemakkelijk een verband tussen boeken uit Bachs theologische bibliotheek en diens eigen denkbeelden over Joden. Duidelijk is in ieder geval dat Bach geïnteresseerd was in Joodse geschiedenis én in (anti-)judaïsme.
Zwarte jurk
Het was overigens een Joodse vrouw die in de negentiende eeuw een Bach-renaissance inluidde. Haar portret is te zien op de expositie: Bella Salomon, zwarte jurk, wit kapje op het hoofd. Ze schonk in 1823 een afschrift van de originele versie van Bachs Matthäus Passion aan haar 14-jarige kleinzoon, Felix Mendelssohn Bartholdy. Die voerde het werk in 1829 uit, voor het eerst na de dood van Bach.
Sindsdien klonk het werk talloze keren.