Verwarring bij Grand Old Party is niet uniek
De Republikeinse partij is in verwarring. Dat lijkt bijzonder omdat er meer dan dertig jaar binnen de partij betrekkelijke rust heeft geheerst. Sinds de oprichting in 1854 heeft ze echter diverse crises meegemaakt.
Tijdens de conventie van 1884 in Chicago verzette een groep dissidente Republikeinen zich op een luidruchtige manier tegen de nominatie van James G. Blaine. Hij stond bekend als corrupt. Een deel van deze Republikeinse oppositie steunde daarom de Democraat Grover Cleveland, wiens naam overigens ook bezoedeld was. Van hem was namelijk bekend dat hij een buitenechtelijk kind had. Cleveland won de presidentsverkiezingen.
De opponenten, ”mugwumps” genoemd, ijverden nadien meer dan een decennium voor een progressievere koers van de Republikeinse partij. De latere president Theodore Roosevelt was een van hen.
In 1912 verliet ex-president Theodore Roosevelt met een groep partijgenoten de Republikeinse conventie omdat William Howard Taft opnieuw gekandideerd werd. Taft was sinds 1909 president, maar hij stelde veel mensen teleur. Roosevelt, die van 1901 tot 1909 president was geweest, wilde graag weer terug naar het Witte Huis. De conventie besloot echter anders.
Ernstig verdeeld
Daarop richtte Theodore Roosevelt een nieuwe, derde partij op. Hij dacht de strijd te winnen en vergeleek zijn partij met een Bull Moose – een elandstier. Vandaar dat die derde partij al snel de Bull-Moose Partij werd genoemd. Het resultaat was dat de Republikeinen ernstig verdeeld raakten. De Democraten wonnen, zij het met een minderheid van de stemmen. Taft en Roosevelt haalden samen namelijk één miljoen stemmen meer dan Woodrow Wilson, maar die werd wel president. Dankzij de verdeeldheid bij de Republikeinen.
In de jaren twintig van de vorige eeuw waren achtereenvolgende de Republikeinen Warren Harding, Calvin Coolidge en Herbert Hoover president. Bij de verkiezingen van 1932 wist de Democraat Franklin D. Roosevelt daar een einde aan te maken. Met zijn aanpak van de economische crisis, bekend als de New Deal, bracht hij verdeeldheid bij de Republikeinen. Sommigen pleitten ervoor dat alle maatregelen van Roosevelt werden teruggedraaid, andere Republikeinen wilden ze juist efficiënter maken. Door dat verschil van opvatting stond de Grand Old Party jaren buiten spel.
Barry Goldwater wist met zijn verzet tegen een „te liberale koers’ van de Republikeinse Partij met moeite de conventie van 1964 te winnen. Een groot deel van de Republikeinen herkende zich niet in zijn ideeën. Deze groep wilde meer hervormingen; Goldwater niet. Hij was –toen– conservatief. Die verdeeldheid zorgde ervoor dat Goldwater bij de presidentsverkiezingen van dat jaar een verpletterende nederlaag leed tegenover de Democraat Lyndon B. Johnson. Slechts in vijf staten won de Republikein.
Brokstukken
Het was Richard Nixon die in 1968 de brokstukken bijeen wist te vergaren. Hij won van de Democraten – vooral omdat er in de zuidelijke staten veel verzet was tegen de burgerrechtenwetgeving die er tijdens de regering van Johnson was gekomen. Daardoor was de positie van de zwarte bevolking verbeterd. Nixons aftreden als gevolg van het Watergateschandaal gaf de Republikeinse Partij tijdelijk een terugslag.
President Reagan slaagde er in de jaren tachtig in de partij een solide basis te geven, waarbij de conservatieven lange tijd de bepalende factor werden voor de partijkoers.