Geschiedenis

Bloedige slag aan de Somme 100 jaar geleden

Uiterst bloedig en met slechts een minimaal resultaat: de slag aan de Somme. In de zomer en herfst van 1916 was het gebied rond deze Franse rivier het toneel van een gruwelijke veldslag. Morgen is het 100 jaar geleden dat de aanval begon.

6 July 2016 08:49Gewijzigd op 16 November 2020 04:50
beeld AFP
beeld AFP

Zowel de Duitsers als de geallieerden weten in 1916 dat ze een doorbraak moeten forceren. Aan het westfront ontstaat al snel na het begin van de Eerste Wereldoorlog, in 1914, een patstelling. Soldaten graven zich in en er wordt zelden terreinwinst geboekt. Over een linie die zich uitstrekt van de Belgische kust tot aan de Frans-Zwitserse grens ontstaan loopgravenstelsels. Artilleriebeschietingen en pogingen om elkaars loopgraven te veroveren, kosten talloze mensen het leven.

Op 21 februari 1916 vallen de Duitsers aan bij Verdun. Het is zogenaamd om zo veel mogelijk Fransen de dood in te jagen en zo het Franse leger te verzwakken. In werkelijkheid is het een mislukte poging van de Duitsers om door te breken.

Dan is het de beurt aan de Britten en de Fransen. Het doel is om ongeveer 100 kilometer boven Parijs, bij de Somme, op te rukken naar het noorden. Frankrijk belooft een groot aantal manschappen in te zetten, maar kan daar niet aan voldoen door de bloedige veldslag die nog steeds bij Verdun gaande is. Engeland staat er daarom vrijwel alleen voor.

Op 25 juni starten de Britten met zware beschietingen. Ze willen in een week tijd de verdedigingslinies van de Duitsers vernietigen en zo veel mogelijk mannen doden. In de morgen van 1 juli barst de grond open. De Britten laten mijnen met duizenden kilo’s springstoffen die ze onder de Duitse stellingen hebben ingegraven, ontploffen.

Dan komen de geallieerde soldaten uit de loopgraven. Ze gaan in een vrij rustig tempo naar de stellingen van de Duitsers. Britse officieren hebben vooraf aangegeven dat er waarschijnlijk vrijwel geen enkele Duitser meer over is. Niets is minder waar. De Duitsers hebben zich diep ingegraven en openen het vuur op de aanvallers. Ook de prikkeldraadversperringen blijken nog intact te zijn.

Onder de Britten wordt een slachting aangericht. Zaterdag 1 juli 1916 gaat de boeken in als de bloedigste dag uit de Britse militaire geschiedenis. Er sneuvelen 19.240 strijders. Ruim 35.000 anderen raken gewond en enkele duizenden worden vermist. De terreinwinst is verwaarloosbaar.

Aanvankelijk heeft de Britse legerleiding geen idee welke tragedie zich aan het front afspeelt. De slag gaat onverminderd door, ook wanneer wel duidelijk is hoeveel manschappen er zijn verloren. Behalve enkele succesjes, waarbij wat grotere stukken land worden veroverd, is er geen sprake van een opmars, laat staan van een doorbraak.

Om definitief door te stoten, zet de Britse opperbevelhebber Douglas Haig op 15 september zijn nieuwste wapen in: de tank. De Britten vorderen die dag 2,3 kilometer, over een frontbreedte van 5 kilometer. Op zich is dat een aardige terreinwinst, maar nog lang geen grote doorbraak. De meeste tanks worden uitgeschakeld. Na nog twee maanden verbeten vechten, staken de Britten hun aanval. In totaal boeken ze 10 kilometer terreinwinst over een breedte van 32 kilometer. Het gebied ligt bezaaid met kerkhoven en niet-begraven slachtoffers.

Duitse, Franse en Engelse websites spreken elkaar tegen wat betreft de verliezen. In de meeste gevallen wordt het aantal Duitse doden hoger geschat dan het aantal geallieerde gesneuvelden. Het zou gaan om meer dan 140.000 geallieerde slachtoffers en ruim 160.000 Duitsers. De Duitsers schatten hun aantallen echter lager in.


Vredestichter sneuvelt

Een van de opmerkelijkste slachtoffers van de slag aan de Somme is de Duitse majoor William Anderson. De inwoner van Beieren, met een opvallend Engelse naam, sneuvelt op 7 oktober 1916 bij Le Sars, op de dag dat de Engelsen deze plaats veroveren.

Anderson is een van de hoofdrolspelers tijdens de kerstbestanden van 1914. Tijdens de kerstdagen van 1914 verbroederen op diverse plaatsen in Vlaanderen Duitse militairen met Engelsen, Fransen en Belgen. Ze voetballen, begraven elkaars doden en vieren samen de mis. Verreweg de meeste personen die eraan meedoen, zijn soldaten. Officieren willen er zelden van weten.

Anderson is een uitzondering. Met zijn regiment ligt hij in 1914 in Diksmuide, ruim 10 kilometer landinwaarts bij de Belgische kustplaats Nieuwpoort. De protestantse Anderson ontdekt in het kolenhok van het Sint-Jans Gasthuis een monstrans, een voorwerp om relikwieën in te bewaren. Op 26 december vraagt hij aan de Belgen om een gevechtspauze. Hij wil een officier en een aalmoezenier spreken. Anderson overhandigt de monstrans als teken van vrede. Wanneer beide partijen zich kort daarna terugtrekken in hun linies, beginnen de gevechten weer.

De monstrans overleeft de oorlog en is te bezichtigen in de IJzertoren, een museum op korte afstand van de plek in Diksmuide waar de monstrans werd overgedragen.


Feiten en cijfers

Gebied: Noordwest-Frankrijk, 100 kilometer boven Parijs

Periode: 1 juli 1916 tot 19 november 1916

Inleidende beschietingen: vanaf 25 juni 1916

Strijdende partijen: Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk

Aanvallend land: voornamelijk Groot-Brittannië

Doel: doorbraak bewerkstelligen in de loopgravenoorlog

Terrein: heuvelachtig, modderig

Bijzonderheid: eerste inzet van de tank, op 15 september

Geschat aantal slachtoffers: 1 tot 1,3 miljoen, waarvan 300.000 doden en vermisten. Aan Duitse en geallieerde zijde vallen ongeveer evenveel slachtoffers

Bloedigste dag: 1 juli, bijna 60.000 Britse slachtoffers, waarvan 19.240 doden

Resultaat: terreinwinst voor de Britten van 10 kilometer diep over een breedte van 32 kilometer


Eerste inzet tank

Al ruim voor de Eerste Wereldoorlog zoeken landen naar een middel om terreinwinst te boeken met zo min mogelijk slachtoffers. Tal van ideeën belanden in de prullenbak. De ontworpen voertuigen zijn zwaar, traag en duur. Wel worden auto’s en vrachtwagens bedekt met pantserplaten. Het grote probleem is dat deze voertuigen ongeschikt zijn voor modderig terrein.

Tijdens de oorlog wordt de roep om een nieuw wapen steeds luider. De mitrailleur is de koning van het slagveld. Soldaten die over open terrein in de richting van de vijand rennen, worden neergemaaid.

De Britten ontwerpen de Mark 1-tank, een ongeveer 8 meter lang gevaarte met twee kanonnen of vier mitrailleurs. Dankzij de lengte en de rupsbanden kan de tank loopgraven oversteken. Een groot probleem is de snelheid: met maximaal 6,5 kilometer per uur niet meer dan een stevige wandelpas. Ook zijn de rupsbanden onbetrouwbaar. Op 15 september 1916 zetten de Britten tijdens de slag aan de Somme de eerste 49 tanks in. Daarvan bereiken er ruim 30 de frontlijn. De Duitsers weten de meeste in korte tijd te vernietigen.

In de loop van de oorlog zetten ook Duitsers en Fransen de tank in. Het wapen zal echter niet van doorslaggevende betekenis zijn voor de uitslag van de oorlog. De inzet van verse Amerikaanse troepen in 1918 tegen de uitgeputte Duitsers zorgt juist wel voor het langverwachte einde van de strijd. In de Tweede Wereldoorlog is de tank echter een van de belangrijkste wapens.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer