Werkenden op weg naar nieuwe zekerheden
Vandaag werknemer met een vast contract, morgen zzp’er. Het kan zomaar in het Nederland van 2016. Door de flexibilisering van de arbeidsmarkt houden werkenden steeds minder zekerheden over. Van verschillende kanten klinkt een pleidooi voor herziening van ons stelsel van sociale zekerheid.
Deze week verschenen twee rapporten die iets zeggen over de verdeling van werk, inkomen en welvaart in Nederland. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is onze welvaart, met de bijbehorende belastingdruk, relatief eerlijk verdeeld. Aan de andere kant staan in Nederland 1,5 miljoen mensen langs de kant op onze starre arbeidsmarkt, concluderen vijf koepelorganisaties van uitzendbureaus, sociale werkvoorziening, trainings- en opleidingsbureaus, arbodiensten en werving- en selectiebureaus.
Het CBS stelt dat de verschillen tussen besteedbare inkomens van huishoudens, vergeleken met andere Europese landen, in Nederland vrij klein zijn. Dat is een gevolg van de nivellerende werking van ons belastingstelsel.
CNV-voorzitter Maurice Limmen liet in een reactie op het CBS-rapport weten dat hij er niet gerust op is dat dit ook zo blijft. „De verdergaande flexibilisering van de arbeidsmarkt zal de welvaartsverdeling ondermijnen”, vreest hij. „In het verleden bood een baan zekerheid. Dat is helaas voor steeds minder mensen het geval.”
Kostenpost
Volgens Limmen zien werkgevers werknemers steeds meer als kostenpost. „Door te kiezen voor flexibele contracten of door alleen te werken met zzp’ers worden risico’s als ziekte en arbeidsongeschiktheid over de schutting gegooid. Een jongere krijgt geen kans meer om iets op te bouwen en ouderen komen bijna niet meer aan de slag. Terugvallen op een goede collectieve regeling zit er voor veel zzp’ers niet in.”
De CNV-voorzitter wil „een halt toeroepen” aan de flexibilisering en ook zzp’ers onderbrengen in het stelsel van sociale zekerheid.
Voor dat laatste pleiten ook de vijf arbeidsmarktorganisaties, waaronder uitzendbranchevereniging ABU, in hun nota met de veelzeggende titel ”Iedereen aan de slag”. Het socialezekerheidsstelsel moet worden omgevormd naar een systeem waarin sociale zekerheden en contractvorm worden ontkoppeld, vinden zij. Alle mensen die werken, of dat nu in loondienst is of niet en of ze nu een vast, flexibel of tijdelijk contract hebben, moeten dezelfde basiszekerheden krijgen voor scholing, arbeidsongeschiktheid en pensioen.
Om aan het werk te komen –en te blijven– is voortdurende scholing onontbeerlijk: investeer in je eigen ontwikkeling door steeds nieuwe kennis en vaardigheden op te doen. ”Een leven lang leren” dus.
Dat moet natuurlijk betaald worden. De nota stelt voor dat iedereen die op de arbeidsmarkt actief is, inclusief mensen met een bijstands- of WW-uitkering, een persoonlijk budget van ”ontwikkelrechten” krijgt. Dat geld moet breed kunnen worden benut, niet alleen voor een cursus of training die bij iemands bestaande werk past maar ook voor een opleiding tot een nieuw beroep.
Hoe zit het dan met mensen die nu nog aan de kant staan? De vijf organisaties doen een paar suggesties. Zo zouden uitkeringsgelden gedeeltelijk kunnen worden omgezet in loonkostensubsidies of gebruikt worden voor opleidingen die mensen helpen om aan de slag te komen. Mensen in de bijstand moet het makkelijker worden gemaakt om wat bij te verdienen en zo toe te groeien naar betaald werk. En laagopgeleide jongeren zonder diploma moeten meer mogelijkheden krijgen voor werken en leren in de praktijk.
Raar
Chris Baggerman, coördinator arbeidsvoorwaardenbeleid bij vakorganisatie RMU, zegt dat ook de RMU de verschillende behandeling tussen zzp’ers en mensen in loondienst die hetzelfde werk doen als een probleem ervaart. „De zzp’er wordt te weinig beschermd en betaalt te weinig belasting, de werknemer in loondienst wordt te veel beschermd en betaalt te veel belasting. Dat is toch raar.”
Wat de mensen betreft die aan de kant staan, hoort Baggerman regelmatig de klacht dat de vakorganisaties daar te weinig oog voor hebben. „Iemand met een uitkering zei laatst: „Jullie doen steeds je best met cao-onderhandelingen en andere regelingen voor mensen met een baan. Kom nu eens op voor mij!” Ik denk dat hij hier een punt heeft.”
Dat de vijf werkgeversorganisaties nu voorstellen om iedereen recht te geven op een persoonlijk ontwikkelbudget verrast de RMU-bestuurder niet. „Uitzendbureaus voelen de bui hangen nu een jaar geleden de Wet werk en zekerheid in werking is getreden. Die bepaalt onder meer dat iedereen die twee jaar of langer in dienst is, welke vorm zijn contract ook heeft, bij beëindiging van de arbeidsrelatie recht heeft op een transitievergoeding. Werkgevers zien nu eindelijk het belang in om mensen te laten werken aan vergroting van hun kansen op de arbeidsmarkt.”
Carrièrepauze
De RMU pleitte in 2001 al voor een persoonlijk budget voor loopbaangerichte opleiding. Baggerman: „We hebben dat later verder doordacht. Zo vinden wij dat ook mensen die vrijwillig –bijvoorbeeld vanwege het krijgen van kinderen– niet meer aan het arbeidsproces deelnemen, ervoor in aanmerking moeten komen. Het is heel verstandig om je in zo’n carrièrepauze door scholing voor te bereiden op je terugkeer op de arbeidsmarkt.”
Het geld voor de persoonlijke budgetten zou wat de RMU betreft uit de collectieve opleidings- en scholingsfondsen moeten komen, die in veel bedrijfstakken bestaan. Deze veelal rijkelijk gevulde potjes dienen in Baggermans visie bij elkaar te worden gevoegd. „Breek de schotten tussen de fondsen af. Je kunt het geld breder inzetten: niet alleen om mensen verder te bekwamen in hun huidige beroep maar bijvoorbeeld ook om hen om te scholen.”
Honderden miljoenen in fondsen
In de collectieve fondsen voor opleiding en scholing „kletsen honderden miljoenen euro’s tegen de plinten aan”, stelt RMU-woordvoerder Chris Baggerman. „Iedere werkgever die onder een cao valt waarin afspraken over zo’n fonds zijn gemaakt, draagt een percentage van de loonsom af. Wie een opleidingsplan indient, kan een tegemoetkoming uit het fonds ontvangen.”
Dat laatste geldt voor werkgevers én vakbonden. De belangen zijn groot: volgens Baggerman gaat het bij FNV en CNV in totaal wel om 25 procent van hun jaarlijkse omzet. Bij de RMU is dat veel minder, omdat die slechts partij is in één cao met een collectief fonds. Overigens ontvangen de vakorganisaties veelal ook nog een bijdrage voor elk lid dat in dienst is bij werkgevers waarmee de bonden een cao afsluiten: het zogenoemde vakbondstientje. Ooit was dit 10 gulden, nu 18 euro.