Kerkinterieurs als onontdekte schat
Nederland bezit een onontdekte schat: de interieurs van kerken. Om de schoonheid ervan onder de aandacht van een breed publiek te brengen, presenteerden Museum Catharijneconvent en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) maandag het fotoboek ”Kerkinterieurs in Nederland”.
De presentatie vond plaats in de Amsterdamse Thomaskerk, een van de honderd kerken die in het boek beschreven worden als voorbeelden van bijzondere kerkinterieurs in Nederland.
De Thomaskerk stamt uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Het ontwerp past met het vele onafgewerkte beton helemaal in die tijd. Architect Karel Lodewijk Sijmons (1908-1989) verwerkte in zijn ontwerp veel symboliek. Zo verwijst de kleur van de vloer naar het zand van de woestijn en het golvende dak naar tentdoek. De vorm van de ruimte refereert aan de tabernakel, en het driehoekige daklicht verwijst naar de Drie-eenheid.
De Thomaskerk is een voorbeeld van een kerk waar veel aandacht is besteed aan het ontwerp van het interieur. „Het is niet voor niks dat we de presentatie van het boek daar hebben georganiseerd”, zegt Marc de Beyer, hoofd van de afdeling erfgoed in kerken en kloosters van het Museum Catharijneconvent in Utrecht. De Beyer en mede-auteur/redacteur en kerkenspecialist Albert Reinstra van de RCE zijn twee grote motors achter de totstandkoming van het maandag gepresenteerde boek.
Binnen
Nederlanders zouden veel vaker kennis moeten nemen van kerkinterieurs, vinden de twee. „De aandacht gaat vaak uit naar de buitenkant van kerken. Voor de binnenkant is veel minder belangstelling”, zegt De Beyer.
Kerken in Nederland zouden daarom open moeten zijn. „Laat zien wat voor een prachtige kerkinterieurs we hebben en vertel het verhaal erbij. Dat kan de betrokkenheid en het draagvlak vergroten, ook bij niet-religieuze mensen”, zegt Reinstra.
Het is ook hoog nodig om de waarde van kerkinterieurs onder de aandacht van een breed publiek te brengen, stelt De Beyer op basis van recente cijfers. „Uit het onderzoek ”God in Nederland 2016” blijkt dat steeds minder Nederlanders geloven en dat ook de waardering voor kerken sterk is gedaald. Dat heeft natuurlijk ook gevolgen voor het kerkelijk erfgoed. De bekendheid daarmee is in Nederland zeer klein.” Daar staat tegenover dat mensen vaak een band hebben met het kerkgebouw in hun eigen wijk of dorp, zegt Reinstra. „Dat zien ze niet graag verdwijnen. Daar liggen mogelijkheden.”
Wat maakt de Nederlandse kerkinterieurs zo bijzonder?
De Beyer: „Twee geloofsgemeenschappen, de protestantse en de rooms-katholieke, hebben eeuwenlang naast elkaar bestaan. Daardoor is er sprake van een grote diversiteit; veel groter dan in een land als Frankrijk.”
Reinstra: „In Nederland is ook veel ruimte geweest voor verschillende andere geloofsgroepen, zoals joden, luthersen en dopersen. Zo kwamen de Joods-Portugese synagoge in Amsterdam en tal van schuilkerken tot stand.
Daarnaast zijn er vooral in de twintigste eeuw veel verschillende bouwstijlen toegepast door architecten, dat heeft een enorme rijkdom aan kerkinterieurs opgeleverd. Het laatste deel van het boek, over deze eeuw, is dan misschien ook wel het meest verrassend.”
In hoeverre staan de Nederlandse kerkinterieurs onder druk?
De Beyer: „Interieurensembles –de combinatie van kerkbanken, preekstoel en de rest– zijn heel kwetsbaar. Zeker nu veel kerken als gevolg van de ontkerkelijking leeg komen te staan en een andere bestemming moeten krijgen. Dan is er vaak geen ruimte meer voor het historische interieur. Daarom moeten we erover nadenken in welke kerken we iets willen veranderen en welke kerken we inclusief het interieur voor het nageslacht willen bewaren.”
Staan we op een keerpunt?
„Zeker!” zegt De Beyer. „Kerken die eeuwenlang voor de eredienst zijn gebruikt, verliezen in deze tijd die functie.”
Reinstra: „Kerken moeten nu „geëxploiteerd” worden, zoals dat heet. Maar daar zijn kerken nooit voor gebouwd, met als gevolg: moeizame zoektochten naar nevengebruik en lastige herbestemmingsprocessen.”
Het eerste exemplaar van het boek is aangeboden aan minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Geeft u met het boek ook een boodschap aan de politiek?
Reinstra: „In de erfgoedwereld is er momenteel veel aandacht voor interieurs in verband met de nieuwe erfgoedwet. Daar sluit dit boek bij aan. Het toont hoe bijzonder, divers en waardevol ook de binnenkant is. Verder hopen we dat de presentatie van het boek de discussie rond kerkgebouwen een stap verder brengt en dat duidelijk wordt dat instandhouding niet alleen een kwestie is van de eigenaar of de overheid.”
De Beyer: „Kerken, erfgoedwereld, overheid en burgers zullen met elkaar in gesprek moeten gaan en keuzes moeten maken: welke kerken gaan we bewaren? Het is onmogelijk om alle monumenten in stand te houden. Dat kost te veel.
De NS hebben dat goed gedaan. Tussen de NS en overheid is in de jaren 70 een gesprek op gang gekomen: welke historische stations houden we overeind? Dat heeft erin geresulteerd dat Utrecht een modern knooppunt is geworden, terwijl in Haarlem iedereen nog kan genieten van een prachtig historisch station. Over kerkgebouwen worden zulke discussies nog te weinig gevoerd.”
Krijgt het boek een vervolg?
De Beyer: „Museum Catharijneconvent heeft 925.000 euro gekregen voor een project om de culturele waarde van twaalf bijzondere kerken onder de aandacht van een breed publiek te brengen. Voor die kerken wordt bijvoorbeeld een multimediatour ontwikkeld, zodat mensen het gebouw kunnen ‘lezen’.
Verder hebben we een Europese subsidieaanvraag ingediend waarmee we jongeren diverse religieuze gebouwen willen laten zien. Dat kan wederzijds respect voor elkaars godsdienst creëren.”
En naar welke kerk zou u iemand meenemen om de rijkdom van het Nederlandse kerkinterieur te laten zien?
Reinstra: „De Grote of Sint-Bavokerk in Haarlem is een kerk waarin je heel veel kunt laten zien uit verschillende perioden. Maar ik vind het lastig om te kiezen. Er zijn zo veel mooie kerken in Nederland. Ik houd erg van een kerk zoals in het Friese Mantgum, met heel mooi houtsnijwerk en sierlijke grafzerken. Maar ook de doopsgezinde vermaning in Westzaan met zand op de vloer is aansprekend.”
De Beyer: „Ik kies voor de verrassing: de kerk van Abdij Sint-Benedictusberg in Vaals met zijn strakke betonbouw. Die kerk is sober, maar toch heel mooi.”
”Kerkinterieurs in Nederland”, Marc de Beyer, Albert Reinstra, Pia Verhoeven (red.), fotografie Arjan Bronkhorst; uitg. Wbooks, Zwolle, 2016; ISBN 978 94 625 8126 5; 396 blz.; € 49,95.
„Sint-Jan brengt dichter bij God”
In het boek ”Kerkinterieurs in Nederland” komen ook gebruikers van kerken aan het woord, zoals een koster, een organist en een vrijwilliger. En het bruidspaar Matthijs Noort en Adriana van Haaften: „Voor mij is de kerk van kinds af aan de plek waar ik me veilig voel.”
De hervormde predikanten ds. M. C. Batenburg en ds. G. C. Vreugdenhil vertellen over hun beleving van de Sint-Janskerk in Gouda met zijn kleurrijke ramen. Ds. Batenburg: „Als je deze kerk ziet, denk ik dat de protestanten in het verleden misschien wel een beetje te rigoureus zijn geweest in het sober maken van hun kerken. Als je in de winter midden in een preek de zon door de veelkleurige ramen ziet binnenkomen, dan raakt dat iedereen. Vanuit de duisternis komt dan ineens hemels licht de kerk binnenvallen. (…) Een prachtig gebouw als dit creëert een sfeer om dichter bij jezelf en bij God te komen.”
Geen refodome
Het boek ”Kerkinterieurs in Nederland” beschrijft honderd kerken die een bijzonder interieur hebben. Van de middeleeuwse Pieterskerk (Utrecht) en de dorpskerk van Krewerd, via de zeventiende-eeuwse kerken van Maassluis (Groote Kerk), Westzaan (Zuidervermaning) naar de typisch achttiende-eeuwse kerkinterieurs zoals die van de Petruskerk in Pieterburen en de middeleeuwse Grote Kerk van Dordrecht met zijn rococo-elementen.
Via onder meer de negentiende-eeuwse basiliek van Oudenbosch, de gereformeerde kerk van Thesinge, de Nieuwe Kerk van Katwijk en de Arminiuskerk in Rotterdam komt het boek dan in de twintigste eeuw uit. Kerken uit die eeuw die passeren zijn onder meer de Nieuwe Badkapel (Scheveningen), de christelijke gereformeerde kerk in Dordrecht, de synagoge van Enschede, de gereformeerde kerk van Andijk en de hervormde kerk van Ochten. Het boek eindigt met een kerk uit de polder: De Goede Rede in Almere-Haven uit 1979. „Daarna zijn we gestopt. Om de periode daarna te beschrijven moet je meer afstand kunnen nemen in tijd”, aldus Reinstra. In het boek is daardoor geen interieur terug te vinden van een kerk uit de bouwgolf in de gereformeerde gezindte uit de laatste decennia, al wijst het inleidende hoofdstuk van het boek wel op de bouw van „refodomes.”
De selectie van de honderd kerken vond plaats door deskundigen en vertegenwoordigers van onder meer de Protestantse Kerk in Nederland en de Rooms-Katholieke Kerk. „Er zijn overwogen keuzes gemaakt, en we hadden nog wel een boek met honderd kerken kunnen samenstellen”, aldus Reinstra.
Het fotowerk in het boek is verzorgd door Arjan Bronkhorst, een ervaren erfgoedfotograaf. „We zijn jaloers op hem. Hij is de enige die alle honderd religieuze gebouwen heeft bezocht. Hij heeft de interieurs prachtig weten vast te leggen”, vinden De Beyer en Reinstra.