Praedinius, een reformatorische rector
In de stad Groningen, naast de Stadsschouwburg aan de Turfsingel, staat het deftige gebouw van het Praediniusgymnasium. Het is een openbare school met als wervende leus: „Iemands levensovertuiging of achtergrond speelt geen rol bij toelating.” Zou de naamgever Regnerus Praedinius (1510-1559) dat ooit bedoeld hebben?
Op de plek waar de Latijnse school van rector Regnerus Praedinius stond –de befaamde Schole tho Sunte Meerten, ofwel de Sint-Maartensschool– staat nu het Provinciehuis, aan het Martinikerkhof.
Meestal deelt men Praedinius in bij de geleerde kopstukken die als ”Bijbels humanist” optraden. En dat valt bij hem ook aan te tonen. Maar er is meer. Praedinius moet een geheim bij zich hebben gedragen. En wel van een dusdanige betekenis dat men het pas na zijn dood echt te weten is gekomen.
De man die als Regnerus Praedinius door het leven ging werd in 1510 geboren op een boerenhofstede in de nabijheid van het Groningse dorp Winsum. Zijn gewone naam was Reinier Veldman. Over zijn jonge jaren is zo goed als niets bekend. Waarschijnlijk vertrok hij kort na 1520 naar Groningen om daar op de Latijnse school de eerste voorwetenschappelijke training te krijgen. Hij kreeg daar onderdak en onderhoud in het fraterhuis van de Broeders des Gemenen Levens.
In die jaren trad in dat huis Goswinus van Halen als hoofd op. Van Halen was een gedreven figuur, helemaal vervuld van de onderwijsidealen van moderne devoten zoals Jan Cele uit Zwolle en Alexander Hegius uit Deventer. Pupillen werden in het fraterhuis door veel herhaling en toelichting van de docenten getraind om de lesstof goed te onthouden. Uit die intensieve contacten ontstonden vriendschappen voor het leven. Van Halens jongste vrienden waren Regnerus Praedinius en Albertus Risaeus Hardenberg, beiden geboren in 1510.
Aan de Latijnse school in Praedinius’ jaren diende sinds 1520 de rector Nicolaas Lesdorp. Mede door hem stond de Groningse school goed bekend, volgens de graaf van Oost-Friesland in kwaliteit op dezelfde hoogte als de scholen van de Broeders te Zwolle en Deventer.
De opleiding van Praedinius laat zien dat hij al jong vertrouwd raakte met de Latijnse en de Griekse taal. Wat de geestelijke vorming van de Winsumer boerenzoon betreft waren de ontmoetingen met Goswinus van Halen van wezenlijk belang. Het staat vast dat deze schoolleider in het fraterhuis zijn pupillen uiteenzette waar het in het humanisme van zo iemand als Erasmus om ging. Daarbij werd specifiek aandacht geschonken aan het evangelisme van veel humanisten, waarbij ongetwijfeld de namen en ideeën van Wessel Gansfort –en soms Rudolf Agricola– werden genoemd en besproken.
Hard studeren
Toen Regnerus zestien jaar oud was, vertrok hij, met nog drie Groningers, naar het Zuid-Nederlandse Leuven om daar aan de universiteit te gaan studeren. Deze academie was in 1425 opgericht en gold als een goede rooms-katholieke instelling waar men in 1517 op aandringen van Erasmus een moderne afdeling had gecreëerd voor humanistische studies: het Collegium Trilingue. Er werd Latijn, Grieks en Hebreeuws onderwezen.
De studie van de Groninger jongeling verliep met succes doordat hij zijn werk grondig deed. Volgens een oud bericht zette de jonge Praedinius zelfs zijn gezondheid op het spel en werd ziek. Het werd een keerpunt in zijn leven. Hij ging de nutteloosheid van de klassieke filosofie inzien: die bood geen troost in de moeite van zijn ziekte. Hij keerde zich vanaf dat ogenblik naar de Bijbel toe. Korte tijd later al werd hij naar Groningen teruggeroepen om als opvolger van de oude rector Lesdorp te fungeren.
Heiligen
Vanaf 1530 droeg de nog jonge Praedinius de verantwoordelijkheid voor de Sint-Maartensschool in de stad Groningen. Dat duurde tot 1535. Hij gold als overtuigd erasmiaan en was niet erg ingenomen met het optreden van Luther, al had hij wel veel waardering voor Melanchthon. Praedinius had de verwachting dat de kerk, die ook volgens hem diverse feilen vertoonde, onder leiding van het wettig gezag (de paus) zich zou weten te ‘reformeren’. De breuklijnen zouden volgens dit inzicht zeker verdwijnen.
Dat doel zal Praedinius ook voor ogen hebben gestaan toen hij een korte verhandeling ging schrijven over het theologisch onderwerp van de tussenkomst van de heiligen (1534). Hij verwierp die gedachte volledig: op Bijbelse gronden was er geen enkele ruimte voor het denken aan heiligen die, hoe heilig ook, bij God een goed woordje zouden doen voor anderen. De gelovige kon zelf immers tot God spreken en bidden.
In een later geschreven werk van Praedinius, ”De fide” (”Over het geloof”), is nog meer te herkennen aan protestants dogmatische inzichten. Hij gaat tegen Erasmus’ leer van de vrije wil in en gaat uit van de goddelijke predestinatie. Het werk werd in gereformeerde kring zo gewaardeerd dat in 1650 ds. Jacobus Trigland passages van Praedinius in zijn ”Kerckelyche geschiedenissen” opnam (zie ”Louter vlees geworden”).
Erfurt
Tijdens zijn reis naar Basel, waar hij de doodzieke Erasmus wilde bezoeken, werd Praedinius benoemd tot rector van de Latijnse school te Erfurt. Over deze jaren is niet veel bekend. Deze Oost-Duitse stad telde, onder meer door de preken die Luther er in de jaren twintig had gehouden, een groot aantal inwoners die voor de Reformatie had gekozen. Maar de stedelijke overheid bleef nog lange tijd op de hand van de rooms-katholieken. Zo kende de stad twee kerkgroepen die het met elkaar moesten zien te vinden. In deze situatie was Praedinius een welkome onderwijsman. Hij heeft daar gewerkt in een nog redelijk open verstandhouding tussen rooms-katholiek en protestant, iets wat hij in Groningen ook kende. Praedinius schijnt in Erfurt tot omstreeks 1544/45 te hebben gediend. Overigens kreeg de stad pas na de godsdienstvrede van Augsburg in 1555 een protestants karakter.
Bijbelstudie
In zijn godsdienstige opvattingen heeft Praedinius een goed te volgen ontwikkeling doorgemaakt. Rooms-katholiek opgevoed, kwam hij als jonge knaap onder de bekoring van de Broeders des Gemenen Levens en raakte door zijn leermeesters geboeid door het Bijbels humanisme. Door eigen Bijbelstudie kwam hij steeds dichter bij de opvattingen van reformatoren zoals Melanchthon en de leiders van de Zwitserse Reformatie Zwingli en Bullinger. Maar hij werd van geen van hen partijganger: Praedinius bepaalde zelf hoe hij zijn leven inrichtte en hoe hij zijn veranderende geloofsinzichten met anderen deelde.
Wat zijn reformatorisch getinte ideeën betreft valt te wijzen op de volgende thema’s:
lAfwijzing van het gezag van pausen en concilies, zeker waar ze in strijd handelen met het Evangelie, dat als enige autoriteit geldt (sola Scriptura).
lVagevuur, heiligenverering en aflaten worden op grond van de Heilige Schrift afgewezen.
lIn de leer van de verlossing wil hij alle eer aan God geven, Die door Christus de mens redt uit zijn hopeloze toestand (sola gratia, solus Christus, soli Deo gloria).
lIn de leer van de uitverkiezing stelt Praedinius dat het God is Die de mens van eeuwigheid heeft uitverkoren, tevens dat de mens door geloof alleen (sola fide) behouden wordt en tegelijk zelf verantwoordelijk is en blijft voor zijn daden.
lInzake het avondmaal keert hij zich tegen de leer van de transsubstantiatie, maar hij maakt geen keus in de onenigheid tussen Luther en Zwingli.
lDe leer en de praktijk van de wederdopers, inclusief die van David Joris, die in 1542 zijn ”Wonderboeck” publiceerde en ook aanhang kreeg in het noorden, wijst Praedinius af.
Naar Groningen
Praedinius kwam in 1545 terug in Groningen, waar hem opnieuw het rectoraat wachtte aan de hem zo bekende Sint-Maartensschool. Hij betrok een woning aan de (Oude) Boteringestraat en vervulde zijn taak aan de school gewetensvol. De school kwam omstreeks 1550 tot grote bloei en gold als een van de beste Latijnse scholen in Noordwest-Europa. Hij trok pupillen en tijdelijke toehoorders uit Brabant en Vlaanderen – zelfs uit Frankrijk, Spanje en Italië. In de vertrouwde omgeving van de school heeft Praedinius voorzichtig laten merken open te staan voor „de nieuwe leer.” Hij werd een van de centrale figuren van een „geheime gemeente” die soms ’s nachts vergaderde ten huize van een vooraanstaand gemeentelid. De plaatselijke justitie verdacht hem van ketterij, maar het kwam niet tot arrestatie.
Opvallend veel leerlingen uit Friesland en Groningen gingen na 1548 verder studeren op gereformeerde academies in Heidelberg en Basel. Tot de bekendste leerlingen van Praedinius behoren Menso Alting, Doede van Amsweer, Johannes Arcerius, Evert en Frederik Coenders en Abel Eppens. Hun levensverhalen laten zien dat zij als gereformeerde belijders kerkelijke en/of bestuurlijke functies vervulden in de noordelijke gewesten tijdens de bewogen jaren van de Tachtigjarige Oorlog.
Praedinius heeft dat niet meer meegemaakt; hij overleed op 18 april 1559 en werd begraven op het Martinikerkhof. Hij heeft zijn leerlingen vanuit het Evangelie de weg gewezen naar een leven in afhankelijkheid van God en verantwoordelijkheid voor de kerk van Christus.
En het geheim? In Praedinius’ testament was bepaald dat een deel van zijn gelden diende te worden bestemd voor de diaconie van de gereformeerde kerk in het Oost-Friese Emden; daar hadden veel Groningers een veilig heenkomen gezocht. Praedinius wist zich nauw aan haar verbonden.
Deel 6 in de serie ”Nederlandse wegwijzers naar de Reformatie” (slot).
Louter vlees geworden
„De mens is door de zondeval tot louter vlees geworden en blijft ook wanneer hij het goede zoekt vol van zonde. Weliswaar heeft God hem het vermogen tot godvruchtigheid en rechtvaardigheid geschonken, maar daarvan maakt hij het liefst zo weinig mogelijk gebruik. Van deze soort godvrezendheid en rechtvaardigheid, waarvan ik stel dat er nog enige kennis in de mens aanwezig is en die hij nog steeds beoefenen kan; daarvan zeg ik dat eenieder die zijn daden gewetensvol overdenkt, zal inzien dat hij vele malen het gebruik van deze twee deugden willens en wetens verworpen heeft. En dat tot nadeel van de mensen en met verachting van God. Ja, ik ben zelfs van mening dat velen zouden toegeven dat ze dat ook gedaan hebben in momenten van stilte toen ze een sterke aandrang tot het beoefenen van deze deugden gevoeld hebben. Hetzij uit zichzelf, hetzij door God daartoe aangespoord. Daarom is de enige kans op redding voor de mens gelegen in de Heilige Geest als bewerker van het geloof in Christus. Niemand kan dat geloof uit zichzelf verwerven. God schenkt het alleen aan degenen die Hij, zoals Paulus zegt, daartoe al voor de Schepping heeft aangewezen.”
Citaat van Praedinius in ”Kerckelyche geschiedenissen” van Jacobus Trigland, 1650.