Apologetiek: alleen het leven overtuigt
In het Brabantse Helvoirt ging donderdag het Paascongres 2002 over apologetiek van start. Voor zo’n 300 christelijke studenten sprak prof. H. W. de Knijff over de ”geloofsonmacht” van de hedendaagse mens. Voor die mens is de wereld onbewoonbaar geworden, een vervallen huis, zei hij. En het christelijk geloof biedt geen soelaas.
De emeritus hoogleraar theologie begon zijn betoog met enkele versregels van de dichter H. Marsman. „Ik ben beroofd en leeg, mijn schepen zijn verbrand”, klaagde deze verbijsterde godszoeker, „mijn stem verloor haar gloed en vindt geen weerklank meer.” Aan het eind van de strofe bijt de dichter in het zand „als een kreperend dier.” Zo nu is de positie van de hedendaagse mens, lichtte De Knijff toe. De wereld is zijn wereld niet meer, hij „moet leven in een bestaan dat hem op alle fronten uitwijst, een wereld vol dreiging, een leeg, vijandig en vervallen huis.” De Knijff besteedde aandacht aan de wetenschap, die de werkelijkheid slechts op haar functionaliteit en rationaliteit bekijkt. De wetenschap definieerde de wereld als een verband van functies, en de wereld wordt zo herschapen tot een ”supertechnicum”. „Hoe zou men nog in God geloven als men Hem er voortdurend kunstmatig bij moet halen? Er zijn geen spleten meer in de werkelijkheid.”
In de Middeleeuwen was dat anders, zei de hoogleraar. Toen bestond er nog een verband tussen de aardse wereld en de wereld van God, tussen natuur en bovennatuur. De Knijff: „Er is welhaast geen liefdevoller beleving van de wereld denkbaar dan de betekenisvolheid die de middeleeuwer aan de wereld toekende: heel de geschapen wereld is hem als een boek, een schilderij, ja een spiegel van een diepere werkelijkheid. Alle woorden en alle dingen hebben een diepere, van God ontvangen betekenis.”
De mechanisering van het wereldbeeld botst met de christelijke leer, liet De Knijff zien. „De schepping legt het af tegen de evolutie. Het geloof in ”de voorzienigheid” is ook al moeilijk te handhaven, want dat veronderstelt een planmatig en doelmatig handelen van God. In de antropologie wordt zichtbaar dat de mens niet gezien kan worden als wezen met een ziel of geest. Er bestaat immers geen ”identiteit” los van de materie. En wat kan het woord ”zonde” nog betekenen, als men het menselijk gedrag ziet als biologisch bepaald? Wat is er te verzoenen, als de mens als product van zijn biologische voorgeschiedenis gedetermineerd is?” Wat overblijft, zei De Knijff, is een eenzame mens die geen hechtpunt meer heeft in de werkelijkheid. Als ikgericht wezen ontwerpt hij zijn leven als een reeks evenementen, en is onmachtig om stilte te ervaren en te verwijlen bij de dingen. „De eenvoudige levensvreugden zijn lachertjes. Het evenementesk opsieren van de kerkdienst laat zien dat dit gevoel ook in de kerk is doorgedrongen.”
Het wordt een moeizame bezigheid om de hedendaagse mens te overtuigen van de zegeningen van het christendom, „daar wij ook zelf wel weten hoeveel daarin niet met de geest van Christus strookte”, vervolgde De Knijff. „Er is weinig in het christendom dat de moderne ongodist overtuigt. Het verleden ervan is belast, zijn God onbewijsbaar, zijn Bijbel ten offer gevallen aan verregaande historisering, zijn zo duur beleden eenheid een lachertje, zijn huidige inzet voor het wel van de mensheid, ondanks zijn boodschap van redding en heil, weinig overtuigend, en ga zo nog maar even door. Hoe zou de hedendaagse mens de betekenis van het christelijk geloof überhaupt nog opmerken?”
Is er dan nog hoop? Hoe moeilijk het ook duidelijk te maken is, zei De Knijff, „elementair is en blijft dat God een instantie is tegenover en buiten deze wereldwerkelijkheid. Ik zie in deze lijn een mogelijk aanknopingspunt in de verwijzing naar het moreel karakter van het menselijk bestaan, dat alleen voor het aangezicht van God zijn volle betekenis krijgt.” De Knijff ziet voor de kerk in de toekomst een ”kritische randfunctie” weggelegd, een beetje vergelijkbaar met die van het Leger des Heils. „Praktische diaconale arbeid, solidair zijn met de wereld, gecombineerd met een duidelijke boodschap. Dat vind ik geen uitzichtloos kerkzijn, helemaal niet.”
Uit de zaal kwam de vraag of apologetiek vooral een positief bewijzen moet zijn, of dat het vooral moet gaan om het ontmaskeren van de ander. De Knijff: „Ontmaskeren kan ook best gebeuren, als je maar beseft: het oordeel begint bij Jeruzalem. Ik ben die moderne mens, ik zit er tot over m’n oren in. Ontmaskeren kan nooit gebeuren vanuit de positie: hier zit ik, ik zal die cultuur wel eens even ontmaskeren. Je maakt er zelf deel van uit.” Een groot probleem voor de hedendaagse apologetiek vormt het ”gevestigd-zijn” van de kerken, waarschuwde De Knijff nog. „Zijn we als kerken zo dat we de mensen werkelijk opmerken? We moeten het leven als vanzelfsprekend leven leven. De overtuigingskracht zit in het hele leven, met inbegrip van het redelijk denken.”
Het tweedaagse paascongres is georganiseerd door de Gereformeerde Studenten Vereniging (GSV) te Groningen. Gisteravond sprak ook Wim Rietkerk, internationaal voorzitter van het l’Abriwerk. Vanavond spreekt Alister McGrath, professor historische theologie aan de universiteit van Oxford.