U zij de glorie
Het lied ”A Toi la Gloire” (U zij de glorie) werd gezongen aan het begin van de uitvaartdienst van koningin Juliana. Het klonk ook in de Nieuwe Kerk in oktober 2002 tijdens de uitvaartplechtigheid van prins Claus. Eveneens kozen prins Willem-Alexander en prinses Máxima alsmede prins Maurits en prinses Marilène voor dit lied tijdens hun huwelijksinzegening.
Het lied bestaat uit drie coupletten van troost en bemoediging. Het is een bijzonder prachtig lied voor Goede Vrijdag en voor Pasen, wanneer wordt stilgestaan bij het lijden en sterven van de Zoon van God, Jezus Christus. Na de lijdensweken breekt Pasen aan. Jezus verrees uit de dood en Hij verdient alle eer en glorie. Koningin Juliana wilde dat juist dit lied bij haar uitvaart als een intochtslied werd gezongen. „Zie Hem verschijnen, Jezus onze Heer”, zo begint het tweede couplet. Jezus was gestorven en werd in een graf gelegd. Maar Hij verschijnt weer aan de mensen: de vrouwen aan het graf en Zijn eigen leerlingen. Ze hebben Hem gezien, met Hem gesproken, Zijn wonden gevoeld. Hij is opgestaan!
„Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft?” Bang zijn voor de dood? Koningin Juliana was het niet, vertelde ds. Hudig vorige week dinsdag in haar overdenking over koningin Juliana. Het hoeft ook niet, zo gaf de remonstrantse predikante het gedachtegoed van koningin Juliana weer, want door Jezus’ opstanding liet God zien dat Hij sterker is dan de dood. Jezus kwam op aarde, om zondaren die in Hem geloven het eeuwige leven te geven. Daarom kan het gezongen worden met Pasen, maar ook daarvoor en daarna: „A Toi la gloire, O Ressuscité! A Toi la victoire pour l’éternité!” U zij de glorie, opgestane Heer, U zij de victorie, nu en immermeer.
Edmund Louis Budry dichtte in 1884 de woorden op muziek van Georg Friedrich Händel (1685-1759) uit Judas Maccabeus. Budry werd geboren in augustus 1854 in het Zwitserse Vevey, en overleed in november 1932 in Vevey. Hij studeerde theologie in Lausanne en was van 1881-1889 predikant in St.-Croix. Daarna werd hij predikant van de Vrije Kerk in Vevey en vervulde het ambt daar meer dan 35 jaar. Hij schreef gezangen en vertaalde verzen uit het Duits, Engels en Latijn in het Frans. Een deel van zijn werk verscheen in de Chants Evangéliques in Lausanne, in 1885.
Met name de afgelopen jaren zou ”U zij de glorie” wel het lijflied van de Oranjes genoemd kunnen worden. Bij bijzondere gebeurtenissen van de familie wordt dit lied gezongen in de kerk, staand en in het Frans. Dat het lied juist in het Frans wordt gezongen, daar hoeft niets achter te worden gezocht. Het is oorspronkelijk een Frans lied dat volgens de traditie in die taal wordt gezongen.
„De Matthäus Passion zing je, bij wijze van spreken, ook niet in het Nederlands”, zegt drs. Reinildis van Ditzhuyzen, schrijfster en historica, kenner van het Oranjehuis en van protocol en etiquette. „Ongetwijfeld heeft dat te maken met het feit dat het Frans lange tijd hoftaal is geweest, vanaf de periode van het machtige hof van koning Lodewijk de Veertiende tot aan de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) toe. Koningin Wilhelmina maakte op haar achttiende, in 1898, toen ze koningin werd, rigoureus een einde aan het Frans als hoftaal”, vertelt Van Ditzhuyzen. „Wilhelmina wilde per se het Nederlands invoeren. Zo werd het woord menu bijvoorbeeld veranderd in spijskaart. Wel bleven velen aan het hof, zoals hofdames, nog Frans spreken, tot aan de Tweede Wereldoorlog toe. Als je deftig was, sprak je Frans.”
De Haagse aristocratie was helemaal niet blij met het pousseren van het Nederlands als hoftaal, vermeldt Fasseur in zijn biografie over Wilhelmina. Maar het bezorgde haar wel een grote populariteit. „Niettemin heeft zij als koningin de spelling van het Nederlands nooit helemaal onder de knie gekregen. Vooral wanneer zij in haast was, valt er in haar brieven of nota’s menige spelfout aan te wijzen.” Als jonge koningin oefende Wilhelmina zich wel in het Nederlands „van vreemde smetten” en Franse insluipsels vrij, aldus Fasseur. Zij kreeg eredoctoraten in de Nederlandse letteren van de universiteiten van Groningen en Leiden. In 1914 wilde het Groningse academiebestuur haar „grote verdiensten” ten opzichte van „het hooghouden bij elke gelegenheid van onze moedertaal, symbool van onze nationale eenheid”, erkennen. Wilhelmina dankte met de wens dat de wereld zou weten „dat de taal onzer Vaderen leeft, verjongd en krachtig, gebruikt door een kloek en voortvarend volk.”
Zoals ze zich haar leven lang nauw verbonden voelde met de zaak van het Franse protestantisme, zo bleef Sa Majesté Wilhelmina haar hele leven, ondanks haar inzet voor het Nederlands, goed Frans spreken. In haar autobiografie (in het Nederlands) schreef koningin Wilhelmina dat ze zich in 1918 verdiepte in het boekje van de bekende Wilfred Monod, ”Il a souffert” (”Hij heeft geleden”), dat hij voor zijn gemeente schreef voor de Stille Week. Wilhelmina: „Wat kon een mens in die dagen beter opheffen tot een hoge, niet door het gebeuren om hem heen bezoedelde sfeer, dan deze beschouwing van het lijden, gezien in het Licht van het Hoogste Lijden. En zich daarbij laten doordringen van de Blijdschap van Hem die het op Zich nam, ”la joie redemptrice”.”