Onderzoekers: Monotheïsme Israël heeft oude wortels
VUGHT. Het geloof in de éne God was in het gebied van het oude Nabije Oosten vrij uniek, maar toch ouder dan veel Bijbelwetenschappers dachten. De eerste Bijbelschrijvers gebruikten Kanaänitische verhaaltradities, maar pasten die wel ingrijpend aan ten behoeve van de God van Israël.
Dat betogen dr. Marjo Korpel, universitair hoofddocent Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) te Groningen, en prof. dr. Johannes C. de Moor, emeritus hoogleraar Semitische talen en culturen aan de PThU, in hun boek ”Adam, Eva en de Duivel. Kanaänitische mythen en de Bijbel” (uitg. Skandalon, Vught). Het is een Nederlandse bewerking van de in 2014 verschenen Engelse editie ”Adam, Eve, and the Devil. A New Beginning”. Dinsdag is de presentatie ervan in Amsterdam.
In de afgelopen decennia zijn er talrijke nieuwe teksten uit het oude Nabije Oosten bekend geworden. Vele daarvan gaan over de schepping van de wereld. Volgens Korpel en De Moor ontbrak nog doorslaggevend bewijsmateriaal uit Kanaänitische bronnen over de uitleg van de eerste hoofdstukken van de Bijbel. Zij presenteren in hun boek een theorie die deze lacune grotendeels opvult. De theorie is vooral gebaseerd op een nieuwe interpretatie van Ugaritische (Kanaänitische) en andere teksten uit het oude Nabije Oosten. Prof. H. G. L. Peels (Apeldoorn) zegt naar aanleiding van de Nederlandse editie dat de auteurs de theologie „op originele wijze gediend hebben met nieuwe inzichten en perspectieven, waardoor we allerlei Bijbelteksten beter kunnen verstaan.”
Op twee kleitabletten uit het oude Ugarit (gelegen in het huidige Syrië) ontdekten de beide schrijvers een oude mythe over Adam. In hun boek hebben ze daarvan een Nederlandse vertaling opgenomen. Daarin komt de figuur van Adammu aan de orde en die van de god Horan die de boosaardige tegenspeler blijkt te zijn in deze oergeschiedenis. Hij verschijnt op het toneel als een soort duivel die zichzelf kan transformeren tot een enorme slang. Een slangachtige tegenspeler van God en mens in het paradijs komt dus ook in Ugaritische teksten voor.
De mythe uit Ugarit biedt volgens de schrijvers „een intrigerend verhaal over Adam, zijn vrouw en de duivel.” De auteurs stellen: „Dit kan betekenen dat de oergeschiedenis zoals wij die kennen uit Genesis berust op zeer oude buitenbijbelse mythologie, die maar ten dele is verwijderd door de schrijvers van de Hebreeuwse Bijbel.” Daarnaast stellen de auteurs dat de Bijbelschrijvers de oude Kanaänitische verhalen absoluut niet onkritisch hebben overgenomen, maar „ingrijpend hebben aangepast aan het geloof in de ene God van Israël.”
Zo wordt de eerste overtreding van de mens niet toegeschreven aan een kwaadaardige godheid, zoals in Kanaänitische teksten, maar is de mens zelf verantwoordelijk voor zijn val en moet hij ook de consequenties daarvan dragen, constateren de auteurs. Verder beschrijft de Bijbel meer dan enig ander religieus document uit de oudheid de „menselijke helden” als tekortschietende mensen die Gods genade nodig hebben, aldus het boek.
Een nieuwe visie op de oergeschiedenis hoeft volgens de schrijvers niet te betekenen dat het geloof opeens op losse schroeven komt te staan. „Integendeel, de vondst van de oude mythe helpt om het wezenlijke van de Bijbelse boodschap over de oertijd beter te begrijpen en in te zien dat er geen onoverbrugbare kloof ligt tussen die oude Bijbelse boodschap en de moderne wetenschap.”
Waar ligt de grens van de aanpassing? Hoe uniek is de Hebreeuwse Bijbel geweest op het punt van de schepping?
Korpel: „Wie dat wil weten moet ons boek maar lezen. Telkens wanneer we de Bijbel vergelijken met de mythen, beginnen we met een bespreking van de aanzienlijke verschillen, daar waar de schrijvers zich níét hebben aangepast aan de mythe.”
U signaleert felle discussies over de eerste drie hoofdstukken van Genesis. U schrijft dat mensen in het verleden niet zulke scherpslijpers waren als de theologen van latere tijden. Wat bedoelt u daarmee?
„In de Joodse traditie is het altijd zo geweest dat verschillende visies vreedzaam naast elkaar konden bestaan. Zo vertelt Genesis 1 een scheppingsverhaal waarin God enkel spreekt om te scheppen, en waarin de mens de laatste schepping is. Genesis 2 beschrijft God als een tuinman die een tuin aanlegt, en vervolgens als een pottenbakker die uit klei mensen vormt, en pas daarna de dieren. Het eerste verhaal vertelt abstract over God, het tweede tekent God als was Hij een mens. In latere tijden hebben theologen keer op keer de Bijbel systematisch in kaart willen brengen en tegenstrijdigheden gladgestreken. De kerkelijke leer bood daardoor te lang geen ruimte tot flexibele uitleg, terwijl de Bijbel zelf juist zo veelkleurig is.”