Opinie

Beledigingen of onheuse uitingen zijn niet ons hoogste goed

Beledigingen of onheuse uitingen zijn niet ons hoogste goed, maar op z’n best de prijs die we ervoor betalen, betoogt Johan Snel.

Johan Snel
2 May 2016 08:52Gewijzigd op 16 November 2020 03:16
Columniste Ebru Umar. beeld ANP, Stringer
Columniste Ebru Umar. beeld ANP, Stringer

Columniste Ebru Umar is aangehouden in Turkije (RD 25-4). Naar eigen zeggen –feitelijk weten we niet zo veel– vanwege tweets en columns die beledigend worden geacht voor de Turkse president Erdogan. Onmiddellijk sprongen Kamerleden van verschillende fracties erbovenop om een interventie te eisen van buitenland­minister Koenders en de regering in het algemeen.

Binnen enkele uren meldde ook minister-president Rutte zich, beide keren via Twitter. Hij had de Nederlandse ambassade in Turkije ingeschakeld en persoonlijk contact gezocht met zijn Turkse ambtgenoot – en trouwens ook al met de benarde columniste zelf. En dan komt het: „Raakt direct aan onze kernwaarden vrijheid van meningsuiting & pers­vrijheid.” Einde tweet.

De blijkbaar urgente ministeriële tweets geven stof tot nadenken. Het patroon kennen we van eerdere gevallen. Neem de immense internationale ophef rond de aanslagen in Parijs, ruim een jaar geleden, met name op de tekenaars van Charlie Hebdo. Het waren bloedige aanslagen en de reactie was begrijpelijkerwijs heftig. Maar dan nog.

De zondag erop stonden wereld­leiders hand in hand op de Champs-Élysées in Parijs. Alom werd steun betuigd aan de Franse waarden van persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting. Hoewel dezelfde wereldleiders thuis vaak bitter weinig boodschap hadden –of erger– aan de zo fraai beleden burger- en mensen­rechten. Het betrof een totaal andere situatie, maar er is wel een punt van overeenkomst. In beide gevallen gaat er duidelijk iets mis met onze voorstelling van deze fundamentele vrijheden, zou ik willen stellen.

Want waartoe dienen ze? Over welke vorm je het ook hebt, over persvrijheid of zelfs de vrijheid van godsdienst, in alle gevallen bestaan ze om een reden. Die reden betreft onze open, democratische samenleving. Daarin ligt hun rechtsgrond, om het deftig te zeggen. Onze burgerlijke vrijheden vormen geen doel op zich, maar dienen een maatschappelijk doel, een hoger goed zelfs. Zo hebben liberale denkers, van Milton tot Mill ,altijd betoogd en zo kunnen we het ons ook goed voorstellen. Uitingsvrijheden geven ruimte aan verschillende stemmen in de samenleving en garanderen het vrije karakter ervan. Ze maken, minstens even belangrijk, het publieke debat mogelijk dat de zuurstof vormt van iedere vorm van democratie.

Is er dan niets mis met de democratie en mensenrechten in Turkije? Welzeker, en dat maakt de affaire-Umar ook zo precair. Met name rond de oorlog die er woedt in de Koerdische gebieden worden journalisten opgepakt en mensenrechten geschonden. Over beperking van de uitingsvrij­heden en andere burgerrechten in Turkije valt van alles te zeggen – en bondskanselier Merkel kaartte ze ook openlijk aan, tijdens haar bezoek aan Turkije van afgelopen week. Maar juist dat doet onze premier niet.

In plaats daarvan springt hij opzichtig in de bres voor een columniste die ten onrechte journaliste wordt genoemd, en in die hoedanigheid (we kennen haar scheldpartijen) kennelijk tegen het Turkse strafrecht aanloopt. Zeker twee dingen gaan er dan mis.

Allereerst de vrijheid van meningsuiting zelf. Die vormt natuurlijk geen vrijbrief voor smaad of andere onwelvoeglijkheden, maar dient daadwerkelijk een positief maatschappelijk doel. En wel de vrije uitwisseling van opvattingen en zienswijzen, hiervoor al de zuurstof van onze democratie genoemd. Tal van fundamentele betogen vallen af te steken over hoe ze de grond vormt onder de democratische rechtsstaat. Het zou goed zijn als politici die waarde ook zouden erkennen.

Vooral ook vanwege het tweede punt. Bij de massademonstraties in Parijs, of nu weer bij de o zo kleine affaire-Umar, wordt op z’n minst de schijn gewekt dat het om iets anders gaat. Alsof de al lang door de mand gevallen makers van Charlie Hebdo of de vrijpostige columniste ons diepste respect zouden verdienen – als martelaren van het vrije woord, zoals ze ons zelf willen doen geloven.

Het is eerder omgekeerd. Beledigingen of onheuse uitingen zijn niet ons hoogste goed, integendeel zelfs. Op z’n best zijn ze de prijs die we ervoor betalen, het mindere kwaad dat we soms dulden omwille van een hoger goed. In termen van de gelijkenis: het onkruid dat wordt gespaard omwille van het graan, dat eerst moet opkomen.

Wie wenst te betogen dat de vrijheid van meningsuiting ook ongewenste uitingen mogelijk maakt, heeft dus een punt. Maar wie daarin hét beslissende punt wenst te zien, doet er juist afbreuk aan.

Wie in alle onredelijkheid in de bres springt voor dit soort uitingen en even opzichtig het hogere belang negeert, laadt terecht een verdenking op zich. Deze: dat het niet werkelijk te doen is om burgerrechten, niet om de persvrijheid van journalisten of de bewegingsvrijheid van kwetsbare burgers. Maar om iets heel anders.

Het lijkt intussen een breed beleden opvatting: dat de vrijheid van meningsuiting niet zozeer voor meningen staat, als wel voor uitingen. Dat ze niet het publieke debat of publieke belang dient, maar de zelfexpressie van columnisten.

Het is een hypocrisie die de rest van de wereld feilloos doorziet. Mensenrechten? Westerse leiders geloven er niet werkelijk in. De vrijheid van meningsuiting? Blijkbaar niet serieus, als de uiting zo gemakkelijk de mening verdringt.

De auteur is docent en onderzoeker journalistiek aan de Christelijke Hogeschool Ede. Hij schreef onder meer ”Recht van spreken. Het geloof in de vrijheid van menings­uiting” (Boekencentrum).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer