Kamer moet stapje terug doen
De vice-president van de Raad van State (RvS), Tjeenk Willink, heeft de gewoonte iets te maken van de presentatie van zijn jaarverslag. Vorig jaar trok hij de aandacht door te wijzen op de absurde plaats die beeldvorming in de huidige politiek inneemt. Kabinetten treden af, louter en alleen omdat er een foute beeldvorming over ze is ontstaan. Het jaar daarvoor sprak Tjeenk Willink bij de presentatie van het jaarverslag van de RvS over burgerschap: laten burgers alsjeblieft weer hun eigen verantwoordelijkheid nemen en niet bij elke tegenslag in hun leven bij de overheid aankloppen.Dinsdagmorgen richtte hij zijn pijlen op de oppervlakkige en haastige wijze waarop de Tweede Kamer vandaag de dag politiek bedrijft. Het parlement holt van incident naar incident, denkt nauwelijks na en laat zich leiden door wat de media belangrijk vinden.
Deze kritiek van de vice-president van de RvS lijkt in eerste instantie bekende kost. Die riedel horen we toch al decennialang? Iedereen klaagt over het oppervlakkige van de politiek; maar ondertussen weet niemand hoe deze situatie zou kunnen verbeteren.
Toch levert Tjeenk Willink ook nu weer een gezichtspunt dat het overdenken waard is. Want waardoor ontstaat volgens hem dat hijgerige van de politiek, dat „incidentalisme” en die „willekeur” in de keuze van debatonderwerpen? Volgens de PvdA-coryfee heeft dat alles te maken met de neiging van de Kamer medebestuurder te willen zijn.
Jazeker, formeel is in ons staatsrecht het parlement én controleur én medewetgever. Maar door een te groot accent op het laatste, gaat de Tweede Kamer het kabinet te dicht op de huid zitten, analyseert Tjeenk Willink. Het wil al vanaf het begin van het besluitvormingsproces meedoen met het uitdelen van de lakens.
Dat heeft meerdere nadelige gevolgen. Het parlement gaat op deze manier kopje onder in de bestuurlijke hectiek, is niet meer in staat rustig achterover te leunen en zich een eigen visie te vormen. Zo wordt het politieke debat versmald tot commentaar op de plannen van het bestuur.
De nadruk op meebesturen, op controle vooraf, gaat ten koste van de aloude taak van controle achteraf. „Systematische controle op de stand van uitvoering van het beleid, op de inzet van mensen en middelen, op de knelpunten, de klachten en de effecten” schiet er steeds meer bij in, stelt de ”onderkoning van Nederland”.
Zijn wijze van zien werpt een nieuw licht op het grote aantal parlementaire enquêtes en parlementaire onderzoeken van de laatste decennia. Die ontwikkeling kun je positief duiden: Fijn dat de Tweede Kamer dit krachtige wapen steeds vaker benut.
Maar je kunt er, met Tjeenk Willink, ook kritischer naar kijken. Zouden die enquêtes niet „ook een uiting van onvermogen” kunnen zijn? Een inhaalslag van een Kamer die in het verleden te vaak heeft zitten slapen? Die wel met akkefietjes bezig was, maar zich niet kon concentreren op de grote lijnen van het beleid? Het onderzoek van de commissie-Blok naar het integratiebeleid is daar wellicht een goed voorbeeld van.
In feite komt de kritiek van de vice-voorzitter neer op een terugkeer naar het basale staatsrechtelijke principe: de regering regeert, de Kamer controleert. Het zou goed zijn als de Haagse politiek zich aan dat principe weer meer gelegen liet liggen.
Om uit de, door iedereen erkende, spiraal van incidentenpolitiek te kunnen stappen, moet de Kamer zowel een kleinere als een grotere broek aantrekken. Een kleinere als het gaat om het beheersen van de drang om daadwerkelijk te willen meebesturen, om al in de allervroegste stadia van besluitvorming mede aan de knoppen te willen zitten. En een grotere als het gaat om het toezien op de gevolgen van het beleid.