Beiaardier Boudewijn Zwart: troubadour vanaf de toren
Hij stamt uit een vermaard organistengeslacht, ging hoofdvak piano studeren en is nu vooral achter het beiaardklavier te vinden. Boudewijn Zwart: „Ik voel me soms net een troubadour.”
Hij woont in het rustieke buitengebied van Nijkerk, in het boerderijtje waar zijn leermeester Leen ’t Hart vroeger woonde. „Na diens overlijden in 1992 vond zijn vrouw het een mooi idee als er weer een beiaardier op deze plek zou komen wonen. Zo zijn we vanuit Schoonhoven hier terechtgekomen.”
Vanuit Nijkerkerveen doorkruist Boudewijn Zwart (53) het hele land om hoog vanaf de kerktorens de klanken van het carillon over steden en dorpen uit te strooien.
1. Ik heb me er nooit voor geschaamd een kleinzoon van Jan Zwart te zijn.
„Zeker niet. Ik heb nog altijd veel waardering voor wat hij deed. Hij was een pionier, die alle stijlen speelde. Maar hij deed ook historisch onderzoek. Er lag een complete studie over Sweelinck klaar, maar die is verbrand. We moeten niet overdrijven. Zijn muziek was niet heel bijzonder. Gewoon eenvoudig, functioneel. De dorpsorganist moest ermee uit de voeten kunnen. Mijn vader, Jaap, deed niet zo veel met de muziek van zijn vader. Hij wilde niet op die naam teren. Hij heeft een paar platen gemaakt in Bolsward, met kerst- en paasmuziek van Jan Zwart. En een enkele keer, als een organisator bedacht dat het leuk was als de vijf zonen van Jan Zwart een concert gaven, deed hij mee. Maar dan zei hij: Laat mij maar Bach en Andriessen spelen. Mijn vader was meer de oratoriumdirigent, die de passionen uitvoerde en Händel in het Duits zong. Als kerkorganist in de Westerkerk in Amersfoort ging hij ook een eigen weg. Hij kon mooi harmoniseren en schuwde moderne dingen niet.”
2. De erfenis van mijn opa is niet bij iedereen in goede handen.
„Wij waren thuis nooit zo bezig met de vraag of nu Feike Asma of oom Willem Hendrik op de juiste manier de werken van Jan Zwart speelde. Echt historisch wordt het toch nooit. Hoe wist Willem Hendrik, die twaalf was toen zijn vader overleed, nu precies hoe zijn vader te werk ging? Sommige zonen hebben weleens te snel gezegd dat ze in de voetsporen van hun vader gingen. Ik vind dat ook niet belangrijk. Ik wil alles op zichzelf beoordelen. Ik herinner me hoe Asma in Alkmaar speelde. Bach ging rommelig, maar Choral 2 van Franck was geweldig. En als Ewald Kooiman Jan Zwart speelde, was dat ook genieten. Waar ik moeite mee heb, is dat sommigen heel lang op die zogenoemde Zwartstijl blijven doorgaan. Dan worden het clichés. En als het rommelig en onbeheerst wordt, zeg ik: Opa speelde beheerst, zelfs met een bepaalde deftigheid.”
3. Als ik moest kiezen tussen piano en beiaard, wordt het de beiaard.
„Ik heb nooit hoeven kiezen. Mijn werk is een combinatie van piano, orgel en beiaard. Inderdaad, het meest de beiaard. Dat zit niet echt in de familie. Alleen mijn oom Piet was in Kampen een tijdje beiaardier. Als jochie wilde ik orkestdirigent worden. Later pianist. Toen kwam de beiaard in beeld. Dat is een romantisch verhaal. Als jongen fietste ik vaak door de bossen van Amersfoort. Daar heb je het Belgenmonument, met in een van de torens een carillon. Het wordt veel gebruikt door de Nederlandse Beiaardschool. Op enig moment trok ik de stoute schoenen aan en ging naar boven, waar Leen ’t Hart aan het lesgeven was. Ik mocht in een hoekje zitten. Ik ben de hele dag gebleven. Toen wist ik: ik wil beiaardier worden. Het past ook goed bij me, zo’n luchtig instrument.”
4. Het bespelen van carillons blijft een eenzame bezigheid.
„Het is maar hoe je je opstelt. Als jij daarboven je ding doet en dan weer weg bent, is het eenzaam. Ik zit zo niet in elkaar. Bij mij mag iedereen mee naar boven. Ik loop ook na afloop weleens een restaurant binnen. En dan zeg ik dat ik de beiaardier ben. Het carillon is het instrument voor de mensen op straat. Daar ben ik ambassadeur van. Soms vind ik een bosje bloemen onder aan de deur. Of een briefje met ”Bedankt” onder m’n ruitenwisser. Om het carillon dichter bij de mensen te brengen, heb ik een mobiele beiaard laten maken die ik met de aanhanger kan vervoeren. Vijftig klokken, bijna 3 ton. In een uurtje heb ik de drie delen in elkaar gezet. Dat spreekt aan. Maar het mooiste applaus is toch als mensen vragen of ze mee de toren op mogen.”
5. Een goede beiaardier heeft aan drie torens zijn handen vol.
„Meestal hebben beiaardiers vijf torens. Ik speel elke week op vijftien plaatsen. Van Amsterdam en Barneveld, tot Schoonhoven en Dordrecht. Op de ene plek ’s ochtends om negen uur, ergens anders tussen de middag, in de volgende plaats op koopavond. Ik voel me soms net een troubadour, die vroeger langs kastelen reisde om mensen te vermaken. Je doet me ook geen groter plezier dan me achter een beiaard te zetten. Daarbij ben ik een makkelijke speler en improviseer ik veel. Jarenlang vormde ik met Henry Groen het Nederlands Carillon Duo. We speelden quatre-mains, deden de Vijfde Symfonie van Beethoven. Twaalf jaar geleden liep hij hersenletsel op. Toen heb ik zijn torens overgenomen. Natuurlijk begrijp ik dat jonge beiaardiers graag één of meer torens hebben. Verschillenden van hen vervangen me ook regelmatig. Wat ik weleens mis, is de passie voor het instrument. Het gaat niet alleen om een baantje dat je een bepaald inkomen oplevert. Je moet ambassadeur van het instrument zijn.”
6. Bij muziek voor de beiaard moet je je niet beperken tot klassieke werken.
„Een beiaardier is een straatmuzikant op hoog niveau. Je speelt niet voor jezelf. Daar hoort een breed repertoire bij: kinderliedjes, Bach, Mozart, maar ook volksmuziek en jazz. Ik ben een liefhebber van de oudere jazz. Popmuziek zul je me niet snel horen spelen. Hoewel, laatst heb ik op verzoek een nummer van popzangeres Adele gespeeld. Maar toen David Bowie overleed, was ik blij dat anderen zijn liedjes speelden. Ik zeg niet dat het niet mag. Maar ik blijf zelf graag dicht bij het instrument. En dan kom ik toch vaak bij klassieke muziek uit.”
7. Er is veel mooie kerkmuziek, maar ik kom altijd weer terug bij de psalmen.
„Ik ben opgegroeid met de psalmen, in een vrijgemaakt nest. We zongen veel psalmen, ook onbekende, het hele psalmboek. Ze blijven voor mij op de eerste plaats staan. Gezangen kunnen soms eenzijdig zijn. Psalmen zijn de apotheek voor het geestelijk leven genoemd, en zo is het. Zo rijk, zo troostvol. En dan de Geneefse melodieën: geweldig!”
8. Psalmen en piano zijn een prima combinatie.
„Ja, maar niet in de kerk. Met mijn project ”Psalmen Davids” wilde ik aantonen dat je met de psalmmelodieën ook op andere in- strumenten uit de voeten kunt. Toen ik vijftig werd, zeiden mijn kinderen dat ik maar eens een piano-cd moest maken. Maar er is op dat gebied zo ontzettend veel, op zeer hoog niveau: wat moet ik daarnaast zetten? Zo is de psalmen-cd ontstaan. Ik krijg reacties van mensen die afscheid namen van het geloof en psalmen altijd associeerden met een zwaar orgel. Nu ze diezelfde psalmen op piano hoorden, ontroerde hen dat.”
9. Een musicus moet beschikken over een gezonde dosis humor.
„Ieder mens moet zichzelf weten te relativeren. Ik heb een opgeruimd, blijmoedig karakter. Maar dat heeft ook met geloofsvreugde te maken: dat je mag weten verlost te zijn. Ze zeggen dat gezelligheid en muzikaliteit bij elkaar horen. Daar ben ik het helemaal mee eens. ”Gezellig!” is volgens mijn kinderen mijn stopwoord. Als ik in m’n columns mensen op de korrel neem, is dat nooit bedoeld om iemand weg te zetten. Ik heb veel anekdotes en invallen. Laatst zag ik onderweg een reclame: ”Bij Shell gaat sparen beter”. De ”s” van ”sparen” was alleen weggevallen. Dan groeit er bij mij direct een verhaaltje. Die kan ik in m’n muziekcolumns niet allemaal kwijt.”
10. Voor een goede preek wil ik zondags wel meer dan een sabbatsreis maken.
„Wij rijden zondags vanuit Nijkerkerveen 175 kilometer naar de gereformeerde kerk in Grootegast. Die gemeente heeft zich in 1986 afgescheiden van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, na de afzetting van ds. J. Hoorn. De synode achtte zijn uitleg van artikel 27 en 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis in strijd met Schrift en belijdenis, en leerde dat Christus’ kerkvergaderend werk ook buiten de kerk plaatsvindt. Wij maakten bij de synode bezwaar tegen deze bindend opgelegde leer, maar werden vervolgens afgehouden van de sacramenten. Sindsdien rijden wij naar het Groningerland. Ds. Hoorn is in 2013 overleden. Twee jonge broeders uit onze gemeente studeren nu aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Als een van de ouderlingen lees ik preken. Én ik speel orgel. Recent kreeg de kerk een pijporgel van Verschueren. Prachtig!”
Biografie Boudewijn Zwart
Boudewijn Zwart werd in 1962 in Amersfoort geboren als één na jongste zoon van organist en dirigent Jaap Zwart sr. Thuis klonk veel muziek, maar vrijwel nooit orgelmuziek. „Mijn moeder was amateurzangeres en zong liederen van Schubert, m’n vader begeleidde op de piano. Verder klonken de oratoria, en de symfonieën van Beethoven en Mahler.”
Boudewijn kreeg pianoles van zijn broer Jaap. Na de middelbare school studeerde hij beiaard aan de Nederlandse Beiaardschool in Amersfoort, waar Leen ’t Hart directeur was, en hoofdvak piano aan het Sweelinckconservatorium in Amsterdam, bij Willem Brons. Later volgde hij orgellessen bij Ben van Oosten en pianolessen bij Evelina Vorontsova.
Als stadsbeiaardier is Zwart verbonden aan torens in onder andere Dordrecht, Ede, Gouda, Amsterdam, Bergambacht, Schoonhoven en Barneveld.
Als componist schreef hij bewerkingen van een aantal psalmen. Ook nam hij psalmen-cd’s op orgel en piano op. In de serie ”Torenmuziek” verschenen diverse cd’s met beiaardmuziek. Sinds 2011 schrijft Zwart columns voor deze krant.
Hij is getrouwd met Wilma, vader van drie kinderen en opa van twee kleinkinderen.
Meer informatie: www.bellmoods.com
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Volgende aflevering: 7 mei.