Haagse politiek moet nu op de blaren zitten
Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten. Dat is de indruk die overblijft na het Kamerdebat over het referendum over het associatieverdrag met Oekraïne. Want dat nagenoeg alle partijen zich nu in tal van bochten moeten wringen om nog een consistent, begrijpelijk en voor hun achterban acceptabel standpunt in te nemen, is zonneklaar.
De basisfout ligt in de referendumwet zelf. Deze maakt het, ondermeer door de mogelijkheid van elektronische steunbetuigingen, voor ‘kwaadwillende’ burgers veel te gemakkelijk een raadplegend referendum af te dwingen. Heeft GeenStijl-journalist Jan Roos zin in een gebbetje? Als hij een béétje zijn best doet, forceert hij een veertig miljoen euro kostende volksraadpleging over een thema waarover het volk niet eens geraadpleegd kán worden.
Want dat is het tweede grote bezwaar tegen deze vorig jaar van kracht geworden, door PvdA, D66 en GL opgetuigde referendumwet. Het was op zijn zachtst gezegd niet handig om referenda mogelijk te maken over internationale verdragen die al door veel parlementen goedgekeurd zijn. Dat is een garantie op chaos.
Het gevolg van dit alles? Grote verlegenheid bij bijna alle Kamerfracties. Nee, niet bij PVV en SP. Die zijn voor referenda en tegen het associatieverdrag. Heerlijk eenduidig. Maar neem nu die arme PvdA. Als overtuigd voorstander van referenda, riep de club van Samsom al ruim voor 6 april dat zij de uitslag van het Oekraïne-referendum zou „respecteren”. En nu zitten de sociaaldemocraten, vanouds grote voorstanders van Europese eenwording, met de gebakken peren.
Of neem D66: de referendum-partij en de Eurofiel bij uitstek. Na een fanatieke campagne vóór het associatieverdrag koos deze partij woensdagavond, zij het met pijn in het hart, voor de stellingname: meteen een intrekkingswet indienen. Nee, dit is met het oog op de omgangsvormen in de EU niet leuk, realiseert de partij van Pechtold zich. Maar dat zij dan maar zo. Het serieus nemen van de stem van het Nederlandse volk verdient nu prioriteit.
En zo zit na 6 april bijna elke partij wel een beetje met zichzelf in de knoop. Ja, ook de SGP. Want het is natuurlijk best lastig uit te leggen: eerst als fractie voor het verdrag gestemd, daarna, hoewel tegenstander van referenda, op 6 april naar de stembus getogen om het ja-vakje rood te kleuren, om vervolgens het referendum –waar je zelf grote vraagtekens bij had– zó serieus te nemen dat je nog maar één optie ziet: subiet intrekken dat verdrag. Ten koste van die arme Oekraïeners.
Zo vond de SGP (tégen referenda en vóór het verdrag) zichzelf afgelopen woensdag opeens terug in het kamp van PVV en SP (vóór referenda en tégen het verdrag). SGP-stemmer Johan Leune uit Woerden kon het niet meer volgen. „Slap van mijn partij. Eerst voorgestemd. Buigen voor nepreferendum”, twitterde hij gedesillusioneerd.
Toch is iets wat moeilijk valt uit te leggen, nog niet onmogelijk om uit te leggen. Want is politiek niet het continu kiezen tussen twee kwaden? En had de SGP zich dan woensdag als enige oppositiepartij in het kamp van het kabinet moeten plaatsen? Had dat een ander deel van de achterban niet boos gemaakt? Was dan half Urk niet over zijn Haagse leidslieden heen gevallen?
Daarmee zijn we weer terug bij het begin: soms werkt de Haagse politiek zich door één fout zo in de nesten, dat daarna niemand het meer goed kán doen.
Daarom is er eigenlijk maar één route om toekomstige narigheid te voorkomen: trek behalve de associatiewet ook de referendumwet in. En als dat niet kan, maak dan de drempels voor het raadgevend referendum een stuk hoger, bijvoorbeeld door aan te sluiten bij de voorwaarden die de ChristenUnie stelt bij de eventuele invoering van een correctief referendum: „1% kiesgerechtigden voor inleidend verzoek, 7% voor definitieve aanvraag, 50% opkomstdrempel.” Ook dan ben je van veel ellende af.
Zie ook Accent, pag. 6.