Rutte én het realiteitsbesef van de oppositie redden Van der Steur
DEN HAAG. Nee, uitblinken in politiek vernuft deed Van der Steur in het donderdag voortgezette Kamerdebat over de Brusselse aanslagen niet. Integendeel. Wat hem redde was de zichtbare steun van de premier én een realistische houding van de oppositie. „Er zijn geen ernstige fouten gemaakt die een motie van wantrouwen rechtvaardigen.”
Het meest kritieke moment voor de minister van Veiligheid en Justitie ontstond halverwege de middag. Toen leek D66-leider Pechtold echt beet te hebben. „Wat weet u eigenlijk van de bezigheden van terrorist El Bakraoui, nadat deze in juli 2015, na uitgezet te zijn uit Turkije, op Schiphol was geland?” wilde Pechtold weten. „Hoe lang is hij in Nederland gebleven? Wat heeft hij hier precies gedaan? Hebben onze veiligheidsdiensten de afgelopen dagen zijn gangen nagetrokken, pinpasgegevens opgevraagd, enzovoort?”
„Nee”, antwoordde Van der Steur. „Dit soort dingen mogen wij niet. We hebben nu eenmaal een wet die bepaalt dat je dergelijke gegevens alleen mag opvragen bij de verdenking van een strafbaar feit gepleegd in Nederland. Of de Belgen, die de leiding hebben in het onderzoek naar de Brusselse aanslagen, hadden ons om deze info moeten vragen. Maar dat hebben ze tot nu toe niet gedaan.”
Hierop barstte in de Kamer de bom. Niet alleen Pechtold, maar alle fractievoorzitters sprongen er bovenop. Wat?! Dat was toch te gek voor woorden: een terrorist die zichzelf en vele onschuldige burgers opblies, van zo’n man zouden wij de handel en wandel niet mogen natrekken?
Van der Steur hield aanvankelijk stug vol: Nee, nee, dat kon niet en was ook allemaal niet gebeurd. Een houding die voor de oppositie zijn totale optreden als bewindsman typeert: te formalistisch, te passief, te weinig gefocust.
Gelukkig voor de minister deed zich een ontsnappingsmogelijkheid voor. Was Van der Steur dan bereid samen met de Kamer na te denken over wetwijziging? wilden de fracties weten. Jaaah, dat was de bewindsman wel. Tuurlijk, dát zegde hij graag toe. Waarmee het gevaarlijkste punt in het debat gepasseerd was.
Toch was het bepaald niet zijn eigen behendigheid die donderdag Van der Steurs politieke leven redde. Overeind bleef hij alleen door twee factoren. De eerste is dat hij gedurende het hele debat zichtbaar gesouffleerd werd door de vlak naast hem zittende minister-president. Een knikje, een briefje, een bemoedigende blik: Rutte had duidelijk de regie.
Hoofdschudden
Eiste Klaver (GL) dat hij klip-en-klaar toegaf fouten te hebben gemaakt? Een kort hoofdschudden van de premier was genoeg. Van der Steur deed het niet. Vergat hij, aan het slot van zijn betoog om, zoals beloofd, nog even te „reflecteren” op zijn eigen rol? Rutte herinnerde hem er snel aan. „Oh ja, dat zou ik nog doen.” Met kort daarna de cruciale zin: „Ik ben bereid om van deze casus te leren. Ik zal mijn aanpak zichtbaar veranderen.”
Naast Ruttes praktische steun –die meteen aantoonde dat de coalitie überhaupt niet van plan was op dit belangrijke departement opnieuw een bewindsman te laten vertrekken– was van belang dat de meer constructieve coalitiepartijen, D66 en de christelijke fracties, aan het eind van het debat een realistische balans opmaakten. Om het met Van der Staaij (SGP) te zeggen: „Er zijn geen ernstige fouten gemaakt die een motie van wantrouwen rechtvaardigen.”
Dempende woorden
In feite onderschreven die daarmee de dempende woorden die Rutte in het debat al eerder had gesproken: „We moeten oppassen om, als er een aanslag plaatsvindt, meteen te zeggen: dus zijn er mensen die fouten hebben gemaakt. Dat er moorden plaatsvinden, is ook niet de schuld van de politie.” En: „De minister van Veiligheid en Justitie bezet een van de zwaarste posten in het kabinet. In algemene zin doet hij zijn baan gewoon goed.”
Daarom, en ook omdat ze de toezegging kregen dat er snel meer geld komt voor marechaussee en politie, steunden D66, CDA, CU en SGP de door de PVV ingediende motie van wantrouwen (waar ook de SP, GL en een aantal kleine fracties zich achter schaarden) niet. Zeker, voor Van der Steur bleef de motie vervelend. Het is voor hem –na die over de MH17 en die over de Teevendeal– immers al de derde in zijn soort? Maar levensbedreigend was hij niet meer.
Voortaan zal Van der Steur „proactiever, alerter en assertiever” optreden. Met die toezegging raakte de minister de kern van alle verwijten. Opgelucht zal hij gisteravond hebben ademgehaald, toen veel fracties daarmee genoegen bleken te nemen. Maar ongetwijfeld wel in het besef dat hij vanaf nu echt onder verscherpt toezicht staat. En dat excuses en beloften de minister een volgende keer niet meer zullen baten.