Opinie

Essay: Veiligheid Europa vraagt om meer samenwerking

„Europa is nooit zo welvarend, zo veilig en vrij geweest als nu.” Dat zeggen we de EU-veiligheidsstrategie uit 2003 in 2016 niet meer na. Een passend antwoord op de bedreiging van de veiligheid van Europa is geboden. Maar dat kan niet zonder meer Europese samenwerking.

Henk Massink

8 April 2016 07:06Gewijzigd op 16 November 2020 02:43
Henk Massink  beeld Gerhard van Roon
Henk Massink beeld Gerhard van Roon

Juist tegen meer Europese samenwerking leven veel bezwaren. Politici die graag de grenzen sluiten voor buitenlanders zijn over het algemeen ook weinig geneigd tot vergaande samenwerking in Europees verband. De belangen van de eigen natie moeten niet vertroebeld worden door wezensvreemde elementen, zo luidt de stelling.

Een gereserveerde houding ten opzichte van Europese samenwerking is niet alleen te vinden bij populistische partijen in Nederland en andere Europese landen. Die houding leeft van oudsher ook sterk in orthodox-protestantse kring in Nederland. Daarbij spelen niet zozeer nationalistische sentimenten een rol, maar betreft het een verzet op grond van godsdienstige opvattingen.

Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofd­redacteur van het Reformatorisch Dagblad, schreef onlangs dat hij op dit punt een verandering waarneemt. Argumenten die politici van de kleine christelijke partijen voorheen gebruikten tegen Europese samenwerking raken in onbruik, zo stelt hij. Een van die argumenten was dat de Rooms-Katholieke Kerk de hand had in de totstandkoming van de Europese Unie. En op die manier haar invloed wilde doen gelden.

Dat er een relatie is tussen het streven naar eenheid in Europa en een rooms-katholieke inspiratie, kan niet ontkend worden. Dat die samenwerking zal uitlopen op de heerschappij van de paus over Europa, valt op grond van de actuele ontwikkelingen inderdaad niet direct meer te verwachten.

Geen superstaat

Een tweede argument in orthodox-protestantse kring was dat Europese integratie zou leiden tot overdracht van nationale bevoegdheden naar het Europese niveau. En een dergelijke overdracht betekent verminderde nationale beslissingsruimte. Dat is nog steeds het krachtigste argument tegen meer Europese samenwerking in orthodox-protestantse kring. ”Superstaat nee, samenwerking ja”, aldus de verkiezingsleus van CU-SGP bij de laatste verkiezingen voor het Europees Parlement .

Deze stellingname is in de loop van de tijd niet veranderd. Wel lijkt het erop dat de motivatie achter dit standpunt gaandeweg wat gewijzigd is. Aanvankelijk had de besliste keuze voor het behoud van de nationale soevereiniteit alles te maken met het verlangen het protestantse karakter van Nederland te behouden. Juist dat lijkt minder aan de orde, nu de laatste publieke resten van dat protestantisme, of breder: van het christendom, uit de openbaarheid verdwijnen.

Reden voor het streven naar behoud van de Nederlandse soevereiniteit is dus minder het verlangen naar het behoud van protestants-christelijke verworvenheden. Want die zijn er steeds minder. Belangrijker is nu het argument dat Brussel te veel macht naar zich toetrekt. Een protestant weet dat de mens geneigd is tot het kwade. Hij weet ook dat de mens graag zijn macht en invloed, waar mogelijk, vergroot. Hij weet dat machtsmisbruik dan op de loer ligt.

Grens

Toch zijn orthodox-protestanten niet tegen elke vorm van Europese samenwerking. Zo acht de Eurofractie CU-SGP Europese regelgeving voor een beperkt aantal terreinen nuttig en zelfs noodzakelijk. Zij ziet de betekenis van een interne markt voor economische ontwikkeling. Zij heeft er ook geen problemen mee dat de Europese Commissie namens de lidstaten onderhandelt over handelspolitieke aangelegenheden. En zij erkent zonder meer dat er een grensoverschrijdend milieubeleid nodig is.

Dit zijn geaccepteerde vormen van samenwerking. Maar het zijn wel vormen van samenwerking die niet mogelijk zijn als de Europese Unie niet de bevoegdheid zou hebben gekregen om over deze onderwerpen besluiten te nemen. En dat is een belangrijk gegeven. Het betekent in ieder geval dat vormen van effectieve samenwerking vragen om het overdragen van enige zeggenschap naar een hoger niveau.

Met de eurocrisis kwam wel een grens in zicht voor de Tweede Kamerfractie van de SGP. De landen in de eurozone worstelen zich nu uit deze crisis. Ze proberen dat door de centrale regie op de euro te versterken. Dat betekent sterkere sturing op een hoger niveau en dus ook het verschuiven van bevoegdheden van de lidstaten naar de eurozone.

De SGP heeft zich indertijd zeer kritisch uitgelaten over de introductie van de euro. De partij wijst ook nu nog op het probleem dat de Europese lidstaten in economisch opzicht te verschillend zijn om een munteenheid te vormen. Een oplossing voor dat probleem vereist een sterke politieke regie. En dat zou een te vergaande vorm van samenwerking, met groter verlies van nationale bevoegdheden, tot gevolg hebben.

Niet tegelijk mogelijk

De Europese samenwerking op het gebied van de interne markt, de handel en het milieubeleid laat zien dat het onmogelijk is om de geneugten van de samenwerking te incasseren, zonder daarvoor iets in te leveren. Meer macht op het hogere niveau van samenwerking betekent onvermijdelijk minder zeggenschap op het lagere niveau. Geen interne markt zonder voor ieder geldende afspraken over kwaliteitseisen voor producten. Geen interne markt zonder gelijke milieuvoorwaarden. Geen groei van die markt zonder stevige handelspolitieke inzet.

De economische samenwerking stuitte door de economische crisis op haar grenzen. Daarvoor dienen zich, zo lijkt, nu twee oplossingen aan. Sommigen bepleiten een sterkere politieke regie. Anderen wijzen er juist op dat de euro een stap te ver was en we nu beter een stap terug kunnen doen in de monetaire samenwerking.

De bekende Amerikaanse econoom van Turkse komaf, Dani Rodrik, kan beide posities begrijpen vanuit een theoretisch kader dat hij ontwierp. In zijn boek ”De Globaliseringsparadox” spreekt de hoogleraar aan de universiteit van Princeton over een „trilemma van internationale samenwerking.” Volgens hem kunnen democratie, natiestaat en globalisering zich nooit tegelijkertijd voordoen. Hooguit twee van deze drie zaken komen tegelijkertijd samen voor. Er is steeds een uitgesloten derde.

Voor het Europese integratieproces betekent dit dat een interne markt (als vorm van globalisering), democratische controle én het behoud van de nationale soevereiniteit niet tegelijkertijd mogelijk zijn. Een vergaande samenwerking, ook op financieel-economisch terrein, is mogelijk. Echter, wie daarbij volledige democratische controle wil, moet verdere politieke integratie accepteren. Dat gebeurt dus als mensen de euro willen redden met nog meer Europees-politieke sturing. En dat zal ten koste gaan van de nationale zeggenschap.

De andere positie die Rodrik kan verklaren is die van de critici van de euro. Zij wijzen erop dat het invoeren van een gemeenschappelijke munt niet mogelijk is zonder dat daarvoor het nodige politieke kader aanwezig is. In die positie kunnen politici daarom zelfs pleiten voor afschaffing van de euro.

Rodrik maakt duidelijk dat sommige politieke wensen elkaar uitsluiten. Wie geen enkele nationale bevoegdheid wil afstaan en volledig democratisch gecontroleerd beleid wenst, moet genoegen nemen met minder economische groei. Wie inzet op een verdieping van economische samenwerking, moet daar als land bewust voor kiezen. Deze keuze betekent dan immers ook overdracht van invloed naar een hoger niveau van besluitvorming.

Dit heeft ook betekenis voor het terrein van vrede en veiligheid. Wie minder Europese samenwerking wil, moet aanvaarden dat soms anderen de problemen moeten komen oplossen. Zoals de VS in de Balkanoorlog in jaren negentig van de vorige eeuw. En natuurlijk, de NAVO heeft een grote bijdrage geleverd aan stabiliteit en vrede in Europa. Maar blijft dat bondgenootschap altijd bestaan en onder dezelfde condities? Wat als de VS zich meer gaan richten op Azië en de veiligheid in Europa gaan zien als een kwestie waar Europa zelf voor verantwoordelijk is?

Islamitisch extremisme

De ontwikkelingen in de wereld van de laatste jaren maken duidelijk dat de Europese lidstaten hun gezamenlijke daadkracht moeten vergroten op de terreinen van buitenlands beleid en veiligheidsbeleid. Aan die grotere inspanning moet dan wel een duidelijk doel ten grondslag liggen. Met andere woorden: het moet de moeite waard zijn om zich er gezamenlijk voor in te zetten.

Na de Tweede Wereldoorlog was economische samenwerking geboden als middel om de vrede te bewaren. Die samenwerking kreeg meer en meer diepgang. De discussie gaat nu over de vraag of die verdere intensivering behoeft. Maar belangrijker lijkt anno 2016 de bedreiging van vrede en veiligheid van buitenaf. Nieuwe machten komen op. Niet meer de nationale identiteit, maar de Europese identiteit met haar westerse, mede door het christendom gestempelde waarden, staat op het spel.

Na de val van het IJzeren Gordijn leek een nieuwe wereldorde van eeuwige vrede aangebroken. Maar de mensheid was nog niet uitgevochten. De aanval op de Twin Towers op 9 september 2011 luidde een periode in van islamitisch radicalisme dat zich tegen het geseculariseerde Westen richtte.

De sterke opmars van het islamitisch fundamentalisme is dan ook een van de belangrijkste veranderingen in de achterliggende jaren. Niet alleen ver weg in New York in 2001, maar nu volop aan de grenzen van Europa en ook in het hart van Europa. Niemand weet waar dit gaat eindigen. De Arabische lente heeft de samenlevingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika in het algemeen niet meer democratie en stabiliteit gebracht. Dat betekent dat zich nog vele potentiële vluchtelingen aan de randen van Europa bevinden.

Rusland en China

Een tweede factor is het optreden van Rusland in Oekraïne. Het begon in 2013 met protesten tegen de regering-Janoekovitsj, die besloot toch maar geen associatieovereenkomst met de EU aan te gaan. Rusland ging zich mengen in het Oekraïens conflict en lijfde in maart 2014 het schiereiland de Krim in.

De internationale gemeenschap reageerde over het algemeen uiterst kritisch omdat hiermee internationaal recht is geschonden. Die kritiek wordt mede gevoed door een herlevende angst van landen aan de oostgrens van de Europese Unie. Zij vreesden voor verdere annexaties, en een herhaling van de communistische overheersing zoals ze kenden uit de tijd van de Koude Oorlog.

Een derde factor is de opkomst van China als economische, politieke en militaire macht. De Chinese draak heeft zich in de achterliggende decennia veranderd van ontwikkelingsland tot –misschien dit jaar al– de grootste economie van de wereld. De groeiende betekenis van dit land blijkt uit de positie die het land bezig is in te nemen in de wereldhandel.

China doet dit door te zorgen dat grondstoffen uit andere continenten richting China gaan. China zorgt daarnaast voor een afzetmarkt van zijn producten. Met het oog daarop wil China handelswegen over land en over water richting Europa (her)openen.

Daar blijft het niet bij. Ook wat de bestaande ordening van internationale instellingen betreft, kiest China soms een eigen weg. China vraagt om een positie in de bestaande internationale instellingen die past bij zijn nieuwe betekenis, bijvoorbeeld in het Internationaal Monetair Fonds. China maakt duidelijk dat dit een serieus punt is door desnoods de bestaande instellingen aan te vullen met een eigen initiatief, zoals de Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB) naast de Wereldbank.

Klimaatverandering

De vierde factor is de klimaatverandering die zich voordoet. Klimaatverandering zorgt voor grote droogte in die gebieden die daar gevoelig voor zijn, bijvoorbeeld in Afrika en in het Midden-Oosten. Dat betekent te weinig water en te weinig voedsel. Er wordt wel beweerd dat de oorlog in Syrië uiteindelijk te wijten is aan klimatologische veranderingen. In ieder geval staat het begin van de zogenaamde Arabische lente in direct verband met hoge voedselprijzen.

Een vijfde factor is de bevolkingsgroei die in Sub-Sahara Afrika de komende decennia nog heel groot zal zijn. Nu ontbreekt al de nodige werkgelegenheid voor de relatief jonge bevolking. Dat tekort zal hoogstwaarschijnlijk alleen maar toenemen. Dat kan een bron voor conflicten en radicalisering gaan vormen. Met migratie als voor de hand liggend gevolg.

Referendum

De grote vraag is hoe realistisch een pleidooi voor meer samenwerking binnen de EU op dit moment is. De opvatting van populistische partijen is al genoemd. Zij groeien door hun krachtig verzet tegen uitbreiding van de Europese samenwerking. De feiten doen er voor deze partijen minder toe. Zo stellen zij ten onrechte dat de associatieovereenkomst met Oekraïne gaat over een EU-lidmaatschap.

Over een EU-lidmaatschap van Oekraïne ging het referendum van 6 april niet. Het gaat wel over steun voor economische ontwikkeling, bestrijding van corruptie en de bevordering van de ontwikkeling van een democratische rechtsstaat. En dat past in het bredere kader van het antwoord van de Europese Unie op de onrust aan haar grenzen. Dit beleid verdient dus onze steun.

Rond die grenzen is sprake van een schil van instabiliteit. Het zou van grote naïviteit getuigen als de Europese Unie zich daar niets aan gelegen liet liggen. Meer dan ooit is het nodig dat de Europese Unie, met alle mogelijke middelen, daar stabiliteit bevordert. Daar past een associatieovereenkomst bij.

Opnieuw: het zijn niet alleen populisten die kritisch zijn over meer Europese samenwerking. Breder leeft de wens om de Europese samenwerking beperkt te houden. Dat is onder andere een reactie op de eurocrisis. Die stelt de solidariteit tussen de Europese lidstaten sterk op de proef. En die solidariteit is in het verleden misschien ook te gemakkelijk verondersteld bij het toelaten van landen tot de Unie en de eurozone.

Want, dat moet gezegd worden, de EU-lidstaten hebben qua grondwaarden veel gemeenschappelijk. Maar in de uitwerking zijn ze best wel verschillend. Niet alleen qua talen en culturen, maar ook qua politieke stelsels, sociaal beleid en economische ordening. Solidariteit spreekt daarom niet vanzelf. Daarvan is de Britse discussie over de toekomst van het EU-lidmaatschap op dit moment het meest tastbare voorbeeld.

Beste garantie

Wie op dit moment een pleidooi voert voor een krachtiger samenwerking tussen de Europese lidstaten, op welk terrein dan ook, moet wel weten wat hij doet. Samenwerking die enkel gebaseerd is op een naïef idealisme, heeft weinig kans van slagen. Geen samenwerking om de samenwerking. Een eenheidsstreven dat niet gebaseerd is op een scherp omschreven gemeenschappelijk belang, is betekenisloos. Dat past niet bij het veelkleurige mozaïek van landen dat Europa nu is.

Zelfstandige staten blijven de basis vormen voor de Europese samenwerking. Deze staten besluiten in vrijwilligheid hoe zij met elkaar willen samenwerken. Het doel van de samenwerking moet beslissend zijn voor de mate waarin dat gebeurt en de manier waarop die samenwerking vorm krijgt. Wie wil samenwerken, zal nooit voor de volle honderd procent zijn eigen wil kunnen doorzetten. Daarmee is iedere vorm van samenwerking bij voorbaat al een vorm van enig verlies van zeggenschap.

De ontwikkelingen in de wereld roepen Europa op tot bezinning op zijn toekomst. Het is evenwel de vraag of Europese lidstaten hier een gezamenlijk belang zien. Juist externe krachten kunnen de interne verdeeldheid op dit punt vergroten. Grootmachten als China en Rusland kunnen er belang bij hebben om landen of delen van Europa tegen elkaar uit te spelen. En dat gebeurt ook.

Er zijn redenen tot versterking van een gemeenschappelijk buitenlands en defensiebeleid van de Europese Unie. Echter, bij de realisatie daarvan is grote behoedzaamheid geboden. Nodig is scherp vast te stellen wat de gemeenschappelijk belangen zijn in het licht van recente ontwikkelingen die de veiligheid bedreigen. Dan vergroot de Europese Unie niet haar macht om de macht, maar doet zij dit om de veiligheid van de Europese burgers te dienen. En dat is, menselijkerwijs gesproken, de beste garantie voor het behoud van de Europese beschaving, in haar eigenheid en diversiteit.


Henk Massink

Dr. H. F. Massink studeerde theologie in Leiden en filosofie in Amsterdam (VU). Na zijn studie werkte hij van 1989 tot 1998 bij het studiecentrum van de SGP. Hij zette zijn loopbaan voort bij het (toenmalige) ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vooral op het terrein van internationaal landbouwbeleid. Sinds eind 2012 werkt hij op het ministerie van Buitenlandse Zaken bij het directoraat-generaal buitenlandse economische betrekkingen. In 2013 promoveerde hij aan de Radboud Universiteit op een analyse van het begrip duurzaamheid. Hij schreef dit artikel op persoonlijke titel.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer