„Job, Abram en Jakob waren al megaboer”
PUTTEN. Het is niet per definitie verkeerd om als christen een grote veehouderij te runnen. Job was een megaboer met meer dan 20.000 dieren, en Abram en Jakob hadden ook een grote veestapel. Volgens SGP-Kamerlid Dijkgraaf gaat het erom dat dieren goed verzorgd worden.
De politicus sprak maandagavond op een bijeenkomst in Putten van het Contact Christen Agrariërs (CCA). Dit is een vereniging van boeren en boerinnen die zich met de Bijbel in de hand willen bezinnen op ontwikkelingen in de landbouw. Thema gisteren was schaalvergroting, toegespitst op het gezinsbedrijf.
De meeste boerenbedrijven in Nederland zijn nog altijd gezinsbedrijf. Dat betekent dat het meeste werk wordt verricht door de leden van het boerengezin zelf. Maar met de in rap tempo voortschrijdende schaalvergroting verandert de rol van de ondernemer: de boer dreigt manager te worden en komt nauwelijks nog onder zijn dieren.
Volgens Dijkgraaf („mijn opa handelde in eieren en hield later slachtkuikens”) zegt Gods Woord „heel praktische dingen” over de landbouw. Hij verwees naar het gebod uit Leviticus 23 om bij de oogst de hoeken van het veld te laten staan voor de armen en naar de bekende tekst uit Spreuken 12: de rechtvaardige kent het leven van zijn beesten. Job had na zijn herstel 14.000 schapen, 6000 kamelen, 1000 juk runderen en 1000 ezelinnen. „Hij was een megaboer, ook al had hij hulp van tien kinderen. Het maakt eigenlijk niet uit hoeveel dieren iemand heeft, maar het gaat erom hoe mensen voor hun dieren zorgen.”
God schiep mens en beest, maar de mens schiep Hij naar Zijn beeld. De mens kreeg heerschappij over de dieren. Hij kreeg ook de opdracht rentmeester te zijn. Dijkgraaf: „Dat betekent dat je je talenten mag ontwikkelen, dat je een bedrijf mag neerzetten, maar ook dat je goed met de schepping moet omgaan. Adam en Eva mishandelden geen dieren.”
Het Kamerlid vindt wel dat er onderscheid gemaakt mag worden tussen soorten dieren. „Met koeien heb je een andere band dan met kippen. En een wormenkweker gaat zijn dieren niet aaien, denk ik.”
Een van de aanwezigen zei dat hij regelmatig in Oost-Duitsland komt. „Daar heb je bedrijven met duizend koeien. Op elke vijftig tot zestig koeien loopt er één medewerker rond. Die dieren krijgen echt aandacht. Maar duizend koeien op een boerderij in Nederland? Dan heb je gelijk de Partij voor de Dieren op je nek.”
Dijkgraaf herkende dat. „Sommigen zijn pas tevreden als de veehouderij uit Nederland weg is. Maar ik blijf erbij dat een groot bedrijf niet per se slecht is. Ik kom op grote boerderijen waar alles prima gaat, terwijl ik ook zie dat kleinschalige bedrijven soms steken laten vallen, en andersom.”
Cruciaal is volgens hem dat boeren een inkomen moeten kunnen blijven verdienen. Door de toenemende regelgeving „vanuit Brussel maar vooral ook vanuit Den Haag” neemt de kostprijs voor Nederlandse veehouders toe. Tegelijk staat Europa open voor invoer van agrarische producten uit landen waar zaken zoals dierenwelzijn en milieu op een veel lager plan staan. „We moeten hard blijven werken aan een gelijk speelveld.”
Dat geldt wat Dijkgraaf betreft ook voor „eerlijke concurrentie binnen de keten.” Hij wees erop dat van elke euro die een consument uitgeeft aan voedsel in 1960 nog 40 cent naar de boer of tuinder ging en op dit moment slechts 20 cent. Boeren moeten de mogelijkheid krijgen om samen afspraken te maken om sterker te staan tegenover supermarktketens, vindt hij, zonder dat ze bang hoeven te zijn voor een boete van mededingingsautoriteit ACM.
Garanties dat er op dit front wat gaat gebeuren, kon Dijkgraaf niet geven. Een boerin hield hem dan ook nadrukkelijk de spiegel voor: „U hebt vanavond ook weer gezegd dat u een groot voorstander bent van de vrije markt. Maar de vrije markt kan onze problemen niet oplossen.”