Politiek bedrijven in tijdperk terreur; vier valkuilen
Trilt heel Nederland nu als een juffershondje? Dat niet, maar de angst voor aanslagen is na de terreurdaden in Brussel wel sterk toegenomen. Begrijpelijk. Want wanneer is Amsterdam of Den Haag aan de beurt?
Daarmee is angst meteen ook een politiek thema geworden. Politici zullen een manier moeten vinden om met dit gevoel om te gaan; zowel met hun eigen angsten als met die van de bevolking.
Makkelijk is dat niet. Vier valkuilen en misverstanden die politici in een tijdperk van angst parten kunnen spelen.
1. Grote woorden helpen niet
Tijden als deze verleiden politici gemakkelijk tot grote woorden. „Na Brussel zal ons levensgevoel nooit meer hetzelfde zijn.” Of: „We zullen eraan moeten wennen dat angst vanaf nu een vast bestanddeel van ons leven is.” Hmmm, vanaf nu? Angst is inherent aan het menselijk bestaan. Denk niet dat de jaren vijftig, tegenwoordig gezien als een oase van rust en orde, geen angst kenden. Angst voor het communisme, angst voor zedelijke verwildering. En in de jaren tachtig vertolkte popgroep ”Doe Maar” met ”Voordat dat de bom valt” het toen alom aanwezige doemdenken.
Te grote woorden helpen niet. Zeker, angst waarschuwt ons voor gevaar, maar kan –als hij te sterk wordt aangewakkerd– zelf ook weer gevaarlijk worden. Zeg daarom niet dat de radicale islam op het punt staat in West-Europa de macht over te nemen. Komt zijn gewelddadige intimidatie niet juist voort uit frustratie over zijn marginale positie?
Wat de samenleving en het debat ook weinig verder helpt, is de politieke tegenstander uitschelden voor angsthaas of lafaard. Dat verhit slechts de geesten en vertroebelt de discussie.
2. Wegkijken helpt evenmin
Wat evenmin helpt, is wegkijken, ontkennen en sussenderen. Inderdaad, Nederland is Belgistan niet. Bij ons vandaan vertrokken minder jihadisten dan vanuit de ”banlieues” van onze zuiderburen. En zeker, ons justitiële apparaat is sterker en onze inspanningen tot deradicalisering zijn intenser. Maar dat betekent niet dat we op onze handen kunnen gaan zitten. Of dat we onze angsten als volkomen irrationeel moeten wegdrukken. Angst heeft ook een nuttige kant. Misschien waren we in de jaren 30 wel te weinig bang voor onze buurman, Adolf Hitler.
3. Activisme kan doorslaan
Als angst aanzet tot effectief en preventief handelen, kunnen we daar alleen maar profijt van hebben. Maar angst kan ook leiden tot onbezonnen dadendrang. Dan gaan we het kabinet bij voorbaat verwijten dat het onvoldoende onderneemt. Dan vergeten we dat we als Kamerfracties vier maanden geleden óók al met de regering debatteerden over veiligheid, toen naar aanleiding van de aanslagen in Parijs, en dat het kabinet ook toen al met een actielijst kwam. Dan vergeten we dat het qua veiligheids- en beheersingsstreven ook een keer ophoudt, willen we fundamentele democratische rechten niet om zeep helpen. Dan overschreeuwen we onszelf en wekken we onterecht de indruk dat een terreurvrije samenleving überhaupt mogelijk is, als we maar zouden willen.
4. Het leven is meer dan terreur
Natuurlijk, wie de dreiging van moslimterrorisme het hoofd wil bieden, heeft focus nodig. „Ik zit er bovenop”, placht de vorige justitieminister, Opstelten, te zeggen. En zo hoort het ook.
Tegelijkertijd is het één van de uitdagingen van het vrije Westen om in tijden van angst gewoon door te leven. Aanslagplegers zien het liefst dat wij aan niets anders meer denken dan aan terreur. Laten we dus vooral doorgaan met onze besoignes. Met het verbeteren van de gezondheidszorg, met het bevorderen van windenergie, met het beschermen van flexwerkers. En laten we ons ook maar gewoon druk blijven maken over de bedreiging van het thuisonderwijs of over het teveel aan ingediende moties in de Tweede Kamer. Zij het –dat dan weer wel– met net wat meer relativeringsvermogen dan vóór ‘Brussel’.