Lichtpuntje aan de Syrische horizon
Vijf jaar na het begin van de burgeroorlog in Syrië ligt het land in puin, zijn er bijna een half miljoen doden te betreuren en zijn miljoenen mensen op de vlucht geslagen. Door een vermeende geheime deal tussen Rusland en de Verenigde Staten lijkt er toch een lichtpuntje aan de horizon op te doemen.
In politieke kringen in de Amerikaanse hoofdstad Washington zal men dezer dagen het gevoel hebben dat geen enkel westers beleid in de Arabische wereld de gewenste resultaten oplevert. In 2003 werd er gekozen voor een militaire campagne in Irak om het Ba’athregime van Saddam Hussein omver te werpen. Het Amerikaanse leger bleef vervolgens tot eind 2011 in Irak om hier een levensvatbaar democratisch systeem op te bouwen. Deze politiek leidde niet alleen tot een enorme financiële aderlating, maar kostte bovendien meer dan 4000 Amerikaanse soldaten het leven. De chaotische situatie anno 2016 in Irak is het beste bewijs dat de Pax Americana in dat land mislukt is.
Wijs geworden door deze pijnlijke ervaring werd er daarom in 2011 in Libië geopteerd voor een kortstondige militaire interventie die een einde maakte aan het regime-Gaddafi. Daarna werd Libië aan zichzelf overgelaten. Ook dit bleek geen succesformule. Het land veranderde al snel in een strijdtoneel waarop honderden gewapende milities vochten om de macht. Met Gaddafi leek ook de Libische staat te zijn verdwenen.
In 2011 werd in veel westerse hoofdsteden met het idee gespeeld om na de beëindiging van de NAVO-actie in Libië dit scenario te herhalen in Syrië. Deze mogelijkheid werd niet alleen getorpedeerd door een dubbel Russisch-Chinees veto in de Veiligheidsraad, maar ook door het feit dat de situatie in Syrië eind 2011 al zo gecompliceerd was geworden dat het Westen huiverig was om zich hier direct in te mengen.
In Syrië werd daarom door het Westen de meer indirecte werkwijze ontwikkeld van het steunen en bewapenen van milities waarvan werd aangenomen dat ze een prowesterse agenda hadden en daarom dus gematigd waren.
Vorige week zaterdag was het precies vijf jaar geleden dat in de zuidelijke Syrische stad Daraa een lokale protestbeweging ontstond die de voorbode zou worden van wat wel de Syrische revolutie werd genoemd.
Van de nieuwe ronde van vredesbesprekingen die maandag in Genève is begonnen, wordt vurig gehoopt dat die in Syrië kan redden wat er nog te redden valt. Nergens werd de cynische uitspraak meer bewaarheid dat een revolutie uiteindelijk haar eigen kinderen verslindt. De uitkomst van de besprekingen in Genève zal niet alleen van belang zijn voor de toekomst van Syrië zelf. De resultaten zullen ook de nieuwe machtsverhoudingen in het Midden-Oosten en de wereld weerspiegelen.
Na de ineenstorting van de toenmalige USSR begin jaren 90 was er een unipolaire wereldorde ontstaan. Het westerse staatssysteem had gezegevierd. Dat maakte de invasie van Irak in 2003 mede mogelijk. Rusland, dat nog steeds zijn wonden likte, kon hier weinig tegen inbrengen. Hoewel er met het Iraakse Ba’athregime wél een oude Russische bondgenoot verdween. En toen de VN-Veiligheidsraad maart 2011 stemde over Libië-resolutie 1973 maakte Rusland geen gebruik van zijn vetorecht, maar onthield het zich van stemming. De Syrische crisis zou Rusland echter een podium verschaffen om zich opnieuw politiek en militair te manifesteren.
In eerste instantie koos Rusland, net als het Westen, in Syrië voor een meer indirecte benadering. Terwijl het Westen de oppositie tegen president Assad steunde en bewapende, deed Rusland hetzelfde met het Syrische regime en leger. De westerse strategie was gebaseerd op de misvatting dat het Syrische regime zwak was en dat de dagen van Assad geteld waren.
Arabische landen zijn militaire samenlevingen, waarin de stem van het leger de doorslag geeft. Het vertrek van de Egyptische president Mubarak in februari 2011 was niet zozeer het gevolg van de demonstraties op het Tahrirplein in de hoofdstad Caïro. Bepalend was dat de Egyptische generaals Mubarak te verstaan hadden gegeven dat ze niet bereid waren hem te verdedigen. In Syrië zijn de belangen van regime en leger echter dusdanig met elkaar vervlochten dat de generaals hier bereid zijn om tot de laatste man voor president Assad te vechten.
In de zomer van 2015 zag het ernaar uit dat het Syrische leger, dat meer dan 60.000 manschappen had verloren, de oorlog alsnog zou gaan verliezen. In Moskou werd toen een militaire interventie voorbereid die het Westen zou verrassen en de verhoudingen tussen het Syrische leger en de gewapende oppositie in het voordeel van Assad zou veranderen.
Het Westen riep al vier jaar dat er in Syrië uitsluitend een politieke oplossing mogelijk was. Moskou zag echter een militaire overwinning als een noodzakelijke voorwaarde hiervoor. Vooral in het Midden-Oosten geldt dat diplomatie slechts werkt als men bereid is die eventueel met militaire middelen af te dwingen.
De algemene indruk is dat er tussen Rusland en de Verenigde Staten diepe meningsverschillen over Syrië bestaan. Er zijn echter ook indicaties dat er tussen beide landen juist een consensus is ontstaan. De verrassende aankondiging door president Poetin van maandag dat het Russische leger zich grotendeels uit Syrië zou terugtrekken, heeft dit idee alleen maar versterkt.
In 2015 werd er een nucleair akkoord bereikt tussen de P5+1 (de VS, Rusland, China, Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland) en Iran. Al snel was echter duidelijk geworden dat Iran, de Verenigde Staten en Rusland in de voorafgaande periode in het diepste geheim onderhandeld hadden in het sultanaat Oman. Hier werd in principe het latere nucleaire akkoord uitgewerkt.
Sommige Arabische analisten vermoeden dat iets dergelijks ook is gebeurd met betrekking tot Syrië. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, John Kerry, en zijn Russische ambtgenoot, Sergej Lavrov, zouden onderling overeenstemming hebben bereikt over de toekomst van Syrië.
Nadat in februari de onderhandelingen tussen het Syrische regime en de oppositie in Genève waren mislukt, hadden enkele Syrische activisten John Kerry benaderd. Tot hun verbazing gaf de Amerikaanse bewindsman de Syrische oppositie de schuld van het mislukken van de onderhandelingen, omdat die was weggelopen. Kerry zou de twee activisten bij die gelegenheid te verstaan hebben gegeven „dat de oppositie na drie maanden bombardementen gedecimeerd zal zijn.”
Tijdens een persconferentie enkele weken geleden in de Jordaanse hoofdstad Amman zei Kerry dat „gewapende milities die ervoor kiezen om niet te participeren in de wapenstilstand, zichzelf tot een potentieel doelwit maken.” Dit was in grote lijnen het Russische standpunt. Voor Moskou zijn immers alle rebellen die weigeren de wapens neer te leggen terroristen die gebombardeerd mogen worden.
Opvallend was tevens dat John Kerry begon te spreken over een plan B voor Syrië. Daarmee bleek hij de opdeling van dat land te bedoelen. Vanuit Moskou klonken plotseling ook stemmen die suggereerden dat Rusland open zou staan voor het idee van een federaal Syrië. Dit alles lijkt te wijzen op nauwe samenwerking tussen Rusland en de Verenigde Staten. Dat zal zich moeten vertalen in het uitoefenen van grote politieke druk op de regionale bondgenoten van beide grootmachten. Waarschijnlijk is het juist de sektarische politiek van deze bondgenoten die Moskou en Washington dichter bij elkaar heeft gebracht.
Lastige bondgenoten
Toen in 2003 in Irak het Ba’athregime van Saddam Hussein ten val kwam, werd dit in het Westen gezien als het einde van een dictatuur. Dat zou de weg banen voor een meer democratisch staatssysteem. De Arabische Golfstaten echter, met Saudi-Arabië voorop, interpreteerden dit echter juist als een Iraanse overwinning die vooral nadelig zou uitpakken voor de Iraakse soennieten.
Sinds de Iraanse sjiitische revolutie van 1979 groeide in vooral het Saudische koninkrijk de vrees voor de groeiende Iraanse invloed in het Midden-Oosten. De Iraanse ayatollahs hadden zichzelf immers ten doel gesteld om hun revolutie in de hele regio te verspreiden.
Als antwoord hierop begon Saudi-Arabië radicale soennitische groeperingen te steunen. De achilleshiel van het Saudische vorstenhuis bleef echter zijn bondgenootschap met de Verenigde Staten. Dat werd nog eens duidelijk tijdens de golfoorlog van 1991, toen 150.000 ‘ongelovige’ Amerikaanse soldaten op ‘heilige’ Saudische bodem werden gestationeerd.
Het leek het gelijk te bewijzen van de Iraanse ayatollah Khomeini, die het Saudische vorstenhuis een lakei van de ”grote satan” Amerika had genoemd. Vrijwel alle radicale soennitische bewegingen zouden zich na 1991 ook tegen hun Saudische broodheer keren. Daardoor ontstond de situatie dat zowel het sjiitische Iran als het soennitische al-Qaida én Islamitische Staat (IS) de Saudische dynastie ten val wilden brengen.
Toen Saudi-Arabië begin januari 47 gevangenen executeerde, ging in de westerse media de meeste aandacht uit naar de executie van de sjiitische geestelijke Nimr en de Iraanse reactie hierop. Er werden die dag echter ook tientallen soennitische jihadisten geëxecuteerd, en zowel al-Qaida als IS zwoer wraak.
Saudi-Arabië heeft dus bepaald veel vijanden in de regio. Daardoor werd het voor het Saudische koninkrijk des te urgenter om zich te verzekeren van Amerikaanse militaire steun. Het Saudische vertrouwen hierop brokkelde echter af tijdens het presidentschap van Obama en bereikte vorig jaar een absoluut dieptepunt toen het Westen een nucleair akkoord sloot met Iran. En de recente uitspraak van de Amerikaanse president Obama dat Iran en Saudi-Arabië op de een of andere wijze het Midden-Oosten zouden moeten ‘delen’, leek voor de Saudiërs de spreekwoordelijke druppel die de emmer van woede deed overlopen.
De nieuwe Saudische vorst Salman had eerder al besloten dat er als alternatief een nieuwe militaire alliantie van soennitische landen gevormd moest te worden. Officieel ter bestrijding van het terrorisme, maar officieus vooral ter verdediging tegen Iran en zijn regionale bondgenoten.
Vooral in Syrië hoopte Saudi-Arabië het sjiitische Iran een gevoelige slag toe te brengen. Syrië was het enige Arabische land dat in de Iraans-Iraakse oorlog (1980-1988) de zijde van Iran had gekozen. Sindsdien was er een hechte strategische alliantie tussen beide landen ontstaan.
Volgens sommige analisten had de Syrische Ba’athpartij in 1980 deze keuze gemaakt als gevolg van haar slechte relaties met de Ba’athpartij in Irak. Er doet echter ook een andere verklaring de ronde. Het Syrische regime werd gedomineerd door alevieten, die zowel door sjiieten als soennieten eigenlijk niet als moslims worden beschouwd.
Dat was een groot probleem, omdat de Syrische grondwet bepaalde dat ’s lands president een moslim moest zijn. Er was de Syrische alevieten daarom veel aan gelegen dat ze door de sjiieten officieel zouden worden erkend als een tak binnen de sjiitische islam.
In 1978 verdween in Libië op raadselachtige wijze de Iraanse sjiitische geestelijke Musa al-Sadr, die zich in Libanon had gevestigd. Van deze Sadr wordt beweerd dat hij een religieus decreet had uitgevaardigd waarin de alevieten inderdaad als sjiitische moslims werden erkend. De keuze in 1980 om Iran te steunen, was dus ook religieus gemotiveerd.
Syrië zou voor Iran vooral strategisch belangrijk worden als aanvoerroute voor de Libanese sjiitische Hezbollahbeweging. De ayatollahs in Teheran, die voortdurend oproepen tot de vernietiging van Israël, kregen met Hezbollah een voorpost die direct aan Israël grensde.
Ook de Syrische Golan grenst aan Israël, maar hier bevonden zich internationale blauwhelmen, wat Iraanse activiteiten in deze regio onmogelijk maakte. Dat zou veranderen in 2011, toen in Syrië de oorlog uitbrak. Iran blijkt de huidige wapenstilstand in Syrië te gebruiken om commandoposten op te richten op de Golan. Er zou hier sprake zijn van een nieuwe door Iran bewapende militie die vooral uit Palestijnen bestaat en die zich ”al-Sabirin” (zij die geduldig zijn) noemt.
Dit was echter in strijd met de Russische intenties in Syrië. Volgens Israëlische media zou er juist sprake zijn van Israëlisch-Russische militaire coördinatie. Hoewel Iran en Rusland in Syrië samenwerken, bleken hun ideeën over de toekomst van Syrië soms fundamenteel te verschillen.
Niet toevallig zei de Iraanse president Rohani onlangs dat er tussen Iran en Rusland ook meningsverschillen bestonden. Volgens Arabische media zou Iran begonnen zijn om militaire eenheden uit Syrië terug te trekken. Teheran sprak dit echter tegen en maandag bleek dat het juist Rusland was dat koos voor een gedeeltelijke terugtrekking. Waren er te veel kapiteins op het gekapseisde Syrische schip?
De Verenigde Staten hebben eveneens problemen met hun bondgenoten in Syrië. Turkije wil in Syrië vooral het ontstaan van een autonome Koerdische provincie voorkomen; Ankara zal geen enkele oplossing in Syrië accepteren die Assad in het presidentiële paleis in Damascus laat zitten. Dat laatste geldt ook voor Saudi-Arabië. Daarom dreigen beide landen de laatste tijd met een militaire grondinvasie in Syrië.
De Saudische minister van Defensie, prins Mohammed bin Salman, verklaarde bovendien dat zijn land besloten had om de Syrische milities raketten te leveren waarmee vliegtuigen uit de lucht kunnen worden geschoten. Dit bericht alarmeerde Washington, omdat het een buitengewoon gevaarlijke escalatie betekende die zowel Rusland als de Verenigde Staten willen vermijden. Beide landen streven juist naar een definitieve oplossing voor het Syrische conflict.
Het zijn vooral de sektarisch georiënteerde agenda’s van hun Iraanse, Turkse en Saudische bondgenoten die in Washington en Moskou het besef deden groeien dat onderlinge samenwerking geboden was. Naarmate immers Rusland en de Verenigde Staten eensgezinder optreden in Syrië wordt de speelruimte voor hun lastige bondgenoten kleiner.
De gedeeltelijke terugtrekking van het Russische leger uit Syrië maakt het voor de Verenigde Staten gemakkelijker om een dergelijke samenwerking te verkopen. Ze kan tevens gebruikt worden als extra drukmiddel op Turkije en Saudi-Arabië om ieder plan tot militaire interventie in Syrië te laten varen.
Voor zowel het Westen als Rusland vormt IS momenteel het grootste probleem in Syrië. Deze visie wordt echter niet gedeeld door hun bondgenoten. Iran gebruikt IS om zijn macht in Syrië en Irak te consolideren. Turkije vindt het op zijn beurt prima vindt dat IS de Syrische Koerden aanvalt en uitmoordt. Saudi-Arabië, ten slotte, ziet waarschijnlijk nog liever IS dan Assad in Damascus. De komende periode zal duidelijk worden of de Russische militaire terugtrekking uit Syrië inderdaad structureel is of slechts van cosmetische aard.