Hoe is de christelijke school christelijk?
Onze tijd vraagt om christelijk onderwijs waarin kinderen van hun leerkrachten en uit heel de gang van zaken op school leren dat God met alle aspecten van het leven te maken heeft.
Je kind wordt vier jaar. Het mag naar school! Dat is voor de kleine een spannend gebeuren, en voor pa en ma niet minder. Er is natuurlijk een voorbereidingstijd aan voorafgegaan. Twee jaar geleden kwam de schoolkeuze al ter sprake. Ons kind moet naar een goede christelijke school; en die is gelukkig gevonden. Als ouders heb je groot vertrouwen in de school. Alleen al de signatuur staat garant voor degelijkheid. En zo stappen moeder en dochter die eerste schooldag vol vertrouwen over de drempel. Maar voor ze naar binnen gaan, moeten we misschien toch nog even de vraag stellen: hoe christelijk is deze school eigenlijk? Of, iets anders geformuleerd: hoe is deze school christelijk?
Uit recent onderzoek blijkt dat ouders hun kind graag naar een school sturen die lijkt op de school waar ze zelf op hebben gezeten. Denk aan een school met Bijbelvertellingen, of in het voortgezet onderwijs dagopeningen, een school met een bepaalde sfeer en stijl. Mooi meegenomen natuurlijk als er kwalitatief goed onderwijs gegeven wordt, wat blijkt uit Cito- en examenresultaten. Maar verwacht je als ouders ook een bepaalde vorming voor je kind? En welke dan? Is het voldoende als de boodschap van wedergeboorte en bekering op een goede manier aan de orde komt, of moet er meer zijn? Hoe breed vatten we de taak van het christelijk onderwijs op?
Verschuiving
Wat als de taak van het christelijk onderwijs gezien wordt, verschuift in de loop van de tijd. Dat heeft vooral te maken met wat er in de samenleving gebeurt. Het hangt ook samen met ontwikkelingen bij de ‘vragers’ van het christelijk onderwijs, de gezinnen. Denk bijvoorbeeld aan de doorgaande secularisatie. De kloof tussen de dominante cultuur in ons land en de christelijke levenspraktijk is de laatste decennia steeds groter geworden. Wat betekent dat voor het onderwijs aan onze kinderen? Zij zijn immers de volwassenen van over tien, twintig jaar. We hopen dat zij dan door genade het christelijk leven mogen leven, waarbij de verbinding met Christus hun doen en laten bepaalt. Maar wat vraagt dat van het onderwijs dat zij nu volgen?
Prof. W. van Vlastuin wees onlangs in een lezing op de identiteitsdag van Driestar educatief op de invloed van het deïsme. Die gedachte, dat God de wereld wel geschapen heeft maar vandaag in de wereld de grote Afwezige is, hangt volop in de lucht. Christenen zijn daar niet immuun voor; ze ademen het deïsme (of zelfs het atheïsme) immers in met elke ademteug. En zo ontstaat ook onder christenen zomaar de gedachte dat mens en wereld machines zijn die zich volgens natuurwetten ontwikkelen en gedragen. Ver weg van de belijdenis van zondag 10 van de Heidelberger dat „in de grassprietjes tussen de tegels” (prof. Van Vlastuin) de almachtige en alom tegenwoordige kracht van God openbaar wordt.
En dan is er het dualisme. Prof. Van Vlastuin zei daarover: „We hebben een vrome, een ernstige dagopening, waarbij we spreken uit het Woord van God. En dan zeggen we: Jongens, we gaan wiskunde doen, of rekenen.” Het Bijbelse denken en het leven uit het geloof is lang niet altijd een geïntegreerd onderdeel van ons denken en handelen.
Dat kan zowel de school gelden als de gezinnen. Het gesprek over de Bijbel reserveren we voor de dagopeningen of de zondag – als het dan al gebeurt. Daarna werken we ‘gewoon’ onze methode door die alles uitlegt over economie. Dat het dragen van de naam van Christus iets betekent voor de manier waarop we ons bedrijf leiden of onze klanten behandelen, is door dat dualisme niet in beeld. Maar wat betekent dat voor de kinderen die over twintig jaar als volwassenen de geur van Christus moeten verspreiden in die seculiere eeuw? Wat kan het christelijk onderwijs bijdragen aan hun ontwikkeling?
Roeping van de school
Om die vraag te kunnen beantwoorden, moeten we eerst nadenken over de specifieke roeping van de school. In toespraken die tijdens jaaropeningen van scholen klinken, wordt impliciet of expliciet nogal eens gezegd dat de christelijke school er is opdat de kinderen tot het geloof in Christus zouden komen. Het is echter de vraag of dat de eerste roeping van de school is. Hier vindt een vereenzelviging plaats van de taken van school, kerk en gezin. Thuis neemt moeder het kind op schoot, bidt met hem, zingt de psalmen en christelijke liederen en leest voor uit de Bijbel. Opdat de kleine jongen zo onder Gods zegen „aan moeders hand tot Jezus” (Waterink) mag gaan. In de kerk zendt de Heere Zijn dienaren die het Evangelie verkondigen „met bevel van bekering en geloof” (Dordtse Leerregels II.5). Daar is met name de werkplaats van de Heilige Geest.
Die verkondiging klinkt ook door in de Bijbelvertelling van de juf op de basisschool of in de dagopening van de leraar in het voortgezet onderwijs; hier is inderdaad sprake van overlap tussen school, gezin en kerk. Maar we mogen de roeping van de school niet hiertoe verengen. De school heeft vooral de roeping om leerlingen te vormen tot volwassen christenen die op een verantwoordelijke manier hun plaats in de samenleving innemen. Om duidelijker zicht te krijgen op de taak van het christelijk onderwijs is het nodig dat helder te onderscheiden.
Grondslag
Dat gezegd zijnde signaleren we dat er verschillende antwoorden zijn op de vraag hoe de school christelijk is. In de eerste plaats kan christelijk onderwijs getypeerd worden vanuit de grondslag. Een echt christelijke school is een school met een goede grondslag. Deze gedachte is lange tijd leidend geweest in het christelijk onderwijs in Nederland. Inmiddels gaan we steeds meer zien dat een stevige grondslag niet automatisch leidt tot goed christelijk onderwijs. Zoals een betrokken leraar kortgeleden opmerkte over de grondslag van zijn reformatorisch school: „Dat is zo kerkelijk geformuleerd, daar kan ik in de klas niets mee.” De vraag bij deze typering van christelijk onderwijs is daarom: op welke manier doortrekt de rijkdom van Schrift en belijdenis werkelijk het onderwijs?
Een tweede typering let vooral op de christelijke inhoud die aangeboden wordt. Goed onderwijs is daar waar goede christelijke lesstof is. Dat pleit voor een bewuste selectie van wat in het christelijk onderwijs aan de orde komt. In lijn met deze gedachte zijn er de afgelopen decennia speciaal voor het reformatorisch onderwijs nogal wat lesmethoden ontwikkeld. Alleen al de doordenking daarvan is ongetwijfeld belangrijk geweest voor het christelijk onderwijs. Maar ook deze typering van christelijk onderwijs heeft haar beperkingen. Er is bijvoorbeeld lesstof die van regeringswege wordt voorgeschreven. Er is het gevaar dat leraren en leerlingen met christelijke methoden geestelijk lui worden. De scherpte van het „beproeven van de geesten of ze uit God zijn”, gaat ervan af. Daarom pleiten sommigen vooral voor begeleide confrontatie in plaats van christelijke lesinhouden.
Een derde manier om christelijk onderwijs te karakteriseren, stelt de persoon van de leraar centraal. Goed onderwijs is daar waar goede christelijke leraren zijn. Je kunt dat koppelen aan het lidmaatschap van een bepaald kerkverband. Goed christelijk onderwijs is daar waar leden van een bepaalde kerk lesgeven. Anderen zeggen: Het gaat om mensen die weten van een levende geloofsrelatie met de Heere Jezus Christus. Iemand die uit het geloof leeft, zal in de klas ook het christelijk onderwijs gestalte geven. Toch is het al te naïef om hier een automatische relatie te verwachten. Dat de lerares die Christus als haar Heiland kent ook een Bijbelse visie heeft op haar leerlingen of op het vak dat ze geeft, is niet vanzelfsprekend.
De vierde typering, onder andere geïntroduceerd door de Amerikanen James Smith en David Smith, wijst op het belang van christelijke praktijken. Praktijken zijn dan de gewoonten (in de breedste zin van het woord) die in een school zichtbaar worden. Het gaat bijvoorbeeld over de manier waarop er tijdens een rapportenvergadering over leerlingen wordt gepraat. Maar ook over de vorm van de overhoringen van de godsdienstleraar. Geeft de manier van toetsen het signaal af dat het bij dat vak vooral om de inhoud gaat of om feitenkennis? Of iets heel anders: een christelijke praktijk kan ook blijken uit de afspraak dat de leerkrachten in de pauze zo veel mogelijk op het plein zijn, omdat ze er ook dan voor de leerlingen willen zijn. ‘Belangrijke’ en ‘onbelangrijke’ gewoonten stempelen het schoolleven tot een christelijk leven – of niet.
Geïntegreerde mensen
Hoe is de school christelijk? Het kan blijkbaar op verschillende manieren. Wat zou de moeder die met haar dochter aan de hand over de drempel stapt, moeten verwachten? Onzes inziens zou ze vooral geïnteresseerd moeten zijn in de praktijken. In die benadering van het christelijk onderwijs kunnen namelijk de andere benaderingen meegenomen worden.
De persoon van de leraar is belangrijk voor deze christelijke praktijken. Hoe komt een persoonlijke betrokkenheid op het christelijk geloof tot uiting in praktijken die het hoge stempel ”christelijk” mogen dragen? In deze praktijkbenadering wordt ook de vraag naar de inhoud gesteld. Welke lesstof moet ik mijn leerlingen aanbieden om hun werkelijk christelijk onderwijs te geven? Kan dat met een seculiere methode – en hoe maak ik daar dan een christelijke praktijk van? Laat ik met mijn reformatorische methode misschien een onchristelijke praktijk zien? En al die dagelijkse dingen: de manier waarop ik mijn leerlingen aanspreek; de manier waarop ik beschikbaar ben voor hen; de manier waarop ik mijn lestijd gebruik – zijn dat christelijke praktijken?
Deze benadering vraagt om geïntegreerde mensen, ”eenvoudig” in de Bijbelse betekenis van het woord, mensen uit één stuk. Ook christelijke leraren zijn door de zonde gedesintegreerde mensen. Ook zij zijn geneigd levensgebieden uit elkaar te leggen, en daar dreigt opnieuw het dualisme. Voor een christelijke leraar die leeft als een mens uit één stuk, in het besef dat ons hele leven voor Gods aangezicht is, komt ook het hele schoolleven in beeld. Na de ”ernstige dagopening” gaat er geen knop om, maar blijft het besef dat wat we bespreken in de vakken behoort tot wat God geschapen heeft. Hoe verworden dat ook kan zijn door de zonde. Het besef dat die zonde ook de structuren en verhoudingen aangetast heeft, behoort immers ook bij het openleggen van het leven voor Gods aangezicht.
School-gezin-kerk
Er is overigens ook nog op een andere manier integratie nodig. Toen in de jaren veertig van de vorige eeuw in Zeeland een school gesticht werd met de naam Driestar, zat daar een gedachte achter: de school voert zijn taak uit in het krachtenveld van gezin, kerk en overheid. Tegenwoordig wordt voor overheid veelal maatschappij gelezen. De secularisatie die daarin doortrekt, vervult ons met zorg met het oog op onze leerlingen, onze kinderen, onze dopelingen. Daarom is het des te meer nodig dat in school, gezin en kerk dezelfde geïntegreerde visie op het leven wordt uitgedragen.
Daar hoort bij dat in prediking en catechese heel het christelijk leven aan de orde komt: de eerste en de tweede tafel van de Tien Geboden, de vrucht van de Geest, de Bergrede enzovoort. Prediking en catechese vinden evenzeer plaats in een seculariserende maatschappij. Ook daar is het besef noodzakelijk dat de jongelui die nu de catechisatie volgen de volwassenen van over tien, twintig jaar zijn. In het bevel van bekering en geloof komt als het goed is het hele leven mee. Dualistische prediking stimuleert een dualistische houding van de jonge gemeenteleden. Hoe zullen ze later geïntegreerde volwassenen zijn?
Voor het gezin geldt hetzelfde. Het zijn bevoorrechte kinderen die merken dat Gods Woord voor vader en moeder gezag heeft bij de aankopen die ze doen – om maar een willekeurig voorbeeld te noemen. Of, ander voorbeeld: zou Jan van acht begrijpen dat hij het hok van z’n konijn niet alleen schoon moet maken omdat het anders gaat stinken, maar ook omdat dat konijn een schepsel van God is waar hij de verantwoordelijkheid voor heeft? Daar hoeft z’n vader helemaal geen grote verhalen (of ‘preken’) aan te wijden. „Een rede, op zijn pas gesproken, is als gouden appelen in zilveren gebeelde schalen”, zegt de Spreukendichter.
Vanuit diezelfde integratiegedachte mogen ouders nauw betrokken zijn bij de invulling van het christelijke karakter van de school. Dat begint met het gebed. Het blijkt in meeleven, ook door in het gesprek met de leerkracht naar deze dingen te vragen. Als het nodig is, moeten die vragen kritisch zijn. Het gaat hier immers om hoge belangen: de eer van God, het heil van de kinderen, de toekomst van kerk en maatschappij.
Hoop
De afgelopen vier jaar hebben wij gewerkt aan het lectoraat christelijk leraarschap. We hebben in die jaren een toenemende aandacht gezien voor de identiteit van het christelijk onderwijs. We hebben bij veel leraren een oprecht verlangen geproefd naar echt christelijk leraarschap. Maar we hebben ook een grote handelingsverlegenheid gemerkt: hoe kunnen we hier concreet aan werken? En we zagen dat een groot deel van de mannen en vrouwen voor de klas elke dag worstelt met de waan van de dag. De gewone dingen van het dagelijks schoolleven eisen de aandacht helemaal op. Hoe kom ik nog toe aan de doordenking van het christelijk karakter van mijn onderwijs?
Die ervaringen hebben ons er nog meer van overtuigd hoe belangrijk het is om na te denken over de vraag of onze school christelijk is, of hoe onze school christelijk is. Niet incidenteel, maar regelmatig. Ouders moeten volgens Deuteronomium 6 het gebod om God lief te hebben in hun hart sluiten. En vervolgens spreken ze daarover voortdurend met hun kinderen: in huis, op de weg, bij het gaan liggen en bij het opstaan… Dat betekent niet het herhalen van Gods gebod als een mantra. Het gebeurt vooral als vader en moeder dat gebod van God verbinden met het huis, de weg, het liggen en het opstaan.
Zoiets vraagt van ouders om zich te verdiepen in die woorden van God: wat betekenen ze concreet voor mijn leven hier en nu? Als dat slechts af en toe gebeurt, zal er van inscherpen geen sprake zijn. Hierboven stelden we dat ouders en leraren een verschillende roeping hebben. Maar op dit punt staan ze voor dezelfde vraag: hoe is mijn leven een geïntegreerd leven voor Gods aangezicht? Daarom zal er bewust, regelmatig en aanhoudend aandacht moeten zijn voor geïntegreerd christelijk ouderschap, geïntegreerde christelijke prediking, geïntegreerd christelijk leraarschap.
Voor dat (school)leven is er hoop. Ook voor de vierjarigen die voor het eerst naar school worden gebracht, is er hoop. Christelijke leraren mogen het spoor volgen dat Christus getrokken heeft in de wereldgeschiedenis. Ze mogen van Zijn daden spreken. Ze mogen hun lessen geven in het besef dat Christus ook al die dingen die in de les aan de orde komen, draagt door het woord van Zijn kracht. Zo is hun arbeid niet ijdel in de Heere.
Henk Vermeulen en Bram de Muycnk
Drs. H. Vermeulen (1958) is projectleider van het lectoraat christelijk leraarschap van Driestar hogeschool en docent geschiedenis en maatschappijleer. Hij publiceerde artikelen over allerlei aspecten van het onderwijs. Als (eind)redacteur was hij betrokken bij verschillende lesmethoden voor het voortgezet onderwijs en bij de lectoraatspublicaties ”Gids laat je gidsen” en ”Gids volgt het spoor”.
Dr. A. de Muynck (1961) is lector christelijk leraarschap van Driestar hogeschool. Hij geeft leiding aan het onderzoeksprogramma van het lectoraat en is docent in de masteropleiding leren en innoveren. Hij publiceert over visies op christelijk onderwijs, de laatste jaren in het bijzonder over de invloed van effectiviteitsdenken op het onderwijs. Hij is Europees redacteur van het International Journal of Christianity and Education.