Spiegel
Romeinen 7:7b
„Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet.”
De wet wil dat wij steeds bereid zijn voor onze naasten alles te doen wat wij wilden dat zij voor ons deden, en dat wij even goed zorgen voor hetgeen van de naaste is als voor het onze.
Wanneer nu de mens in deze wet ziet als in een heldere spiegel, ontdekt hij spoedig zijn krankheid en zijn onvermogen om de geboden Gods goed op te volgen en zijn Schepper de eer en de liefde te betonen die hij schuldig is.
Zo bestaat de eerste taak van de wet daarin dat zij de zonde leert kennen. Dat wordt ook door de heilige Paulus in Romeinen 3 bevestigd, terwijl hij op een andere plaats zegt: Ik kende de zonde niet dan door de wet (Romeinen 7:7).
Een tweede taak van de wet is dat hij de zonde meer doet worden. Vervreemd van de gehoorzaamheid aan God en dienstknechten van de duivel geworden –vol van verkeerde neigingen en begeerlijkheden– kunnen wij het niet verdragen dat God onze boze lusten tegengaat. Ze worden steeds meerder, in dezelfde mate waarin Hij ze tracht te stuiten.
Daarom zegt de heilige Paulus: dat de zonde bovenmate werd zondigende (Romeinen 7:13). De zonde was dood (Romeinen 7:8-9). Toen echter de wet –het gebod– kwam, is hij weer levend geworden.
Benedetto Fontanini,
reformator te Mantua
(”De weldaad van Christus”, 1543)