Politiek is soms wel erg vergeetachtig
D66-Kamerlid Hachchi vertrok deze week uit het parlement. Aan de overkant van de oceaan, in het campagneteam van Hillary Clinton, heeft zij een nieuwe job gevonden, schreef zij woensdag aan haar 149 ex-collega’s. Op diezelfde dag presenteerde CU-Kamerlid Schouten ‘haar’ rapport over het lekken uit de ”commissie stiekem”.
Hebben die twee gebeurtenissen iets met elkaar te maken? Op het eerste gezicht niet, maar bij nadere beschouwing toch wel een beetje.
Eerst dat vertrek van Hachchi, die slechts 5,5 jaar Kamerlid was. Sléchts? Inderdaad. Kamerleden zouden eigenlijk minimaal twee perioden van vier jaar in het parlement moeten zitten. De eerste vier jaar dienen om je draai te vinden en het politieke ambacht onder de knie te krijgen. In de tweede vier jaar kun je gaan oogsten.
Dat Hachchi nu al vertrekt, is symptomatisch voor de huidige cultuur in de Tweede Kamer, die soms iets weg heeft van een duiventil. Want is het niet tekenend dat dik drie jaar na de laatste Kamerverkiezingen de driekoppige SGP-fractie de enige is waaruit géén mensen zijn vertrokken? D66 verloor behalve Hachchi ook Berndsen en Schouw. GroenLinks raakte Van Ojik kwijt. De ChristenUnie zag haar leider Slob vertrekken. Bij het CDA namen Van Hijum, De Rouwe en Oskam de benen. En ga zo maar door. Geen fractie bleef ongehavend.
Die ontwikkeling is niet nieuw. Was de gemiddelde zittingsduur van een Kamerlid begin 1994 nog bijna negen jaar (!), in de periode daarna zette een sterke daling in. Na 2003 steeg hij nooit meer boven de zes uit, terwijl hij in perioden direct na verkiezingen soms op drieënhalf blijft steken.
Is dat erg? Ja, dat is schadelijk voor de politiek en het landsbestuur. Nee, niet alle Kamerleden hoeven in de voetsporen van SGP-er Van der Vlies te treden, die pas na 29 jaar parlementair ploeterwerk het bijltje erbij neergooide. Maar gemeten naar de vuistregel dat een gemiddeld Kamerlid pas in zijn tweede periode gaat oogsten en in zijn derde eventueel gaat excelleren, is een gemiddelde anciënniteit van een jaartje of vijf echt te laag.
Daar komt nog wat bij. Door de snelle doorstroom van Kamerleden holt het collectieve geheugen van de Kamer achteruit. En dat gaan we met elkaar merken.
Zie bijvoorbeeld het rapport van de commissie-Schouten. Dat heeft eigenlijk slechts één concrete aanbeveling opgeleverd: moderniseer wet- en regelgeving rond de geheimhoudingsplicht van de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) en de aanpak van eventuele ambtsmisdrijven. Het pijnlijke aan deze aanbeveling –en de commissie-Schouten legt dat ook eerlijk bloot– is dat er al in 2010 een rapport verscheen, nota bene in opdracht van de Tweede Kamer opgesteld, dat aandrong op modernisering van de desbetreffende procedures. De politiek heeft daar echter nooit iets mee gedaan…
Hier, en bij vele andere onderwerpen meer, wreekt zich het incident-gedrevene, jachtige én vergeetachtige van de tegenwoordige Haagse politiek. Er wordt veel overhoop gehaald en over van alles vergaderd, maar er is weinig tijd voor bezinning en voor een rustig op een rij zetten van echte prioriteiten. En die cultuur wordt bevorderd door onder meer de hoge omloopsnelheid van Kamerleden.
Maar kán de politiek daar dan veel aan veranderen? Dat kiezers tegenwoordig zo wispelturig zijn dat na elke nieuwe Kamerverkiezing massa’s groentjes het Binnenhof op marcheren, daar kunnen politieke partijen toch niets aan doen? Dáárop hebben zij inderdaad weinig invloed. Maar aan de in Den Haag heersende cultuur kunnen zij wél iets veranderen. Is dat er een van: Kamerlid zijn is ook maar een baantje, en na vijf jaar wordt het hoog tijd voor iets anders? Of is dat er een van respect hebben voor ervaring en politieke levenswijsheid, zodat bij het samenstellen van nieuwe kandidatenlijsten niet het jagen naar vernieuwing, maar het streven naar continuïteit de boventoon voert?