Politiek

Kamervoorzitter moet ‘belhamels’ in toom houden

Stuurlui aan de wal hebben makkelijk praten. Maar je zult er als Kamervoorzitter maar voor staan: al die ‘belhamels’ in toom houden. Vroeger, toen de maatschappij nog gezagsgetrouwheid ademde, was dat veel makkelijker. Toch?

Kees de Groot en Addy de Jong

16 January 2016 20:02Gewijzigd op 16 November 2020 00:44
De pas gekozen Kamervoorzitter Arib (PvdA), beeld ANP.
De pas gekozen Kamervoorzitter Arib (PvdA), beeld ANP.

Het stond er echt, in de huidige profielschets voor een nieuwe Kamervoorzitter. Die man of vrouw moet „natuurlijk gezag uitstralen.” Goed verzonnen, mooi opgeschreven. Maar hoe doe je dat eigenlijk, natuurlijk gezag uitstralen? Is zoiets aangeboren? Of valt het misschien te leren?

„Het rare is dat deze term onder het kopje ”persoonlijke eigenschappen” stond”, zegt Carla Hoetink, als politiek historica verbonden aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. „Dat heeft mij verbaasd. Want gezag kun je alleen uitstralen en uitoefenen als het je door anderen gegeven en gegund wordt.”

Nagenoeg alle voorzitters moeten zich hun werk met vallen en opstaan eigen maken, stelt Hoetink. „Bij sommigen, zoals bij Van Miltenburg of bij Bukman, Kamervoorzitter van 1996 tot 1998, bleven de recensies tot het eind toe kritisch. Maar de meesten krijgen de slag vanzelf te pakken.”

Mythisch

De gevierde KVP’er Van Thiel, voorzitter van de Kamer van 1963 tot 1972, vormt daarop geen uitzondering. „De verhalen over zijn voorzitterschap hebben inmiddels mythische proporties aangenomen. Dat heeft onder meer te maken met de knappe wijze waarop hij enkele iconische Kamerdebatten wist te leiden, zoals een emotioneel debat in 1969 waarin de ”drie van Breda” centraal stonden. Na de Nacht van Schmelzer kreeg Van Thiel van PvdA-leider Den Uyl het compliment dat hij een goede, onpartijdige scheidsrechter was geweest „die de wedstrijd niet doodfloot als het spannend werd.”

Van Thiel had enorm veel persoonlijk gezag, erkent Hoetink, die dit jaar hoopt te promoveren op de Nederlandse parlementaire cultuur na de Tweede Wereldoorlog: „Maar… ook hij kreeg in het begin kritiek. Ook hij heeft het vak moeten léren.”

De Nijmeegse wetenschapper onderscheidt drie vormen van gezag. „Elke voorzitter begint met institutioneel, legitiem gezag. Hij is door een meerderheid gekozen en mag daar het recht aan ontlenen sturend te zijn. Als het goed is, ontwikkelt dat gezag zich later tot op competentie gebaseerd gezag: mensen volgen de lijn van de Kamervoorzitter omdat die bewezen heeft de regels adequaat en eerlijk toe te passen. Bij PvdA’er Dolman, op de voorzittersstoel van 1979 tot 1989, was daar duidelijk sprake van. Maar als ik me niet vergis, bereikte híj nooit helemaal het derde niveau, namelijk dat van een breed gedragen persoonlijk gezag, zoals Van Thiel dat had.”

Een goed voorbeeld van groeien in haar rol is de sociaaldemocrate Verbeet. „Toen zij werd gekozen, bestond er scepsis: zou een Kamerlid dat bekend stond als backbencher dat wel kunnen? Toch heeft zij als voorzitter veel respect en gezag verworven, mede door de wijze waarop zij naar buiten toe de rol en werkwijze van de Tweede Kamer wist uit te leggen. Een krant schreef dat zij ten slotte „in professionele uitstraling slechts koningin Beatrix boven zich te dulden had.””

Goed gebekt

Was het voorzitten van de Kamer vroeger makkelijker, omdat burgers en politici nog erg gezagsgetrouw waren? Hoetink gelooft dat niet. „Reken maar dat Kamervoorzitters het ook in het Interbellum zwaar hadden, toen ze moesten dealen met aan de linkerkant communisten en aan de rechterkant nationaalsocialisten. Beide groeperingen waren goed gebekt en erkenden het instituut parlement niet of ternauwernood.”

Wat wel een groot verschil is met die periode, is dat er in het tijdperk tussen de wereldoorlogen een breed gedeelde zorg, of misschien zelfs angst, leefde voor omverwerping van de jonge democratische rechtsstaat. „Kamervoorzitters konden als het ware op dat sentiment terugvallen als zij rebelse linkse of rechtse radicale Kamerleden de mond wilden snoeren.”

Hoe makkelijk of moeilijk een voorzitter de Kamer kan leiden, hangt sterk af van de politieke en maatschappelijke context, stelt Hoetink. „Janmaat de baas blijven was in de jaren tachtig en negentig voor een Kamervoorzitter relatief gemakkelijk, omdat hij politiek en maatschappelijk een verschoppeling was.”

Momenteel leven we in een tijdperk waarin de vrijheid van meningsuiting zo ongeveer heilig is. „Dat geeft aan het Binnenhof een grote spanning als het gaat om het in toom houden van bijvoorbeeld PVV-Kamerleden. Veel politici hebben zelf geen sterke, fundamentele opvattingen meer over waar de grenzen liggen van de vrijheid van meningsuiting. Dat weten ze zelf niet goed. En dán krijgt het iets ambivalents om te zeggen: Van Miltenburg had Wilders moeten afhameren toe hij over ”nepparlement” sprak.”

Speelruimte

Natuurlijk had Van Miltenburg, achteraf gezien, op zijn minst kunnen markeren dat Wilders het instituut waartoe ook hij behoort, in diskrediet bracht, stelt Hoetink. „Maar aan de andere kant: vergeet niet dat haar speelruimte klein was. Verbeet is in 2007 alle fractievoorzitters langsgegaan met de vraag: „Wat moet ik doen als een Kamerlid dit of dat zegt?” Hun antwoord luidde: „Niets. Wíj zijn degenen die zo’n Kamerlid desgewenst van repliek moeten dienen.” Daarmee was glashelder aangetoond dat een Kamervoorzitter niet meer ruimte heeft om op te treden dan de volksvertegenwoordigers hem of haar toestaan. Dat zal ook de nieuwe voorzitter, Arib, gaan merken.”


Ruijs de Beerenbrouck – Kersten

Aan SGP-Kamerlid ds. Kersten (1922-1945) had Kamervoorzitter Ruijs de Beerenbrouck (1925-1929 en 1933-1936) een zware dobber. Of Ruijs’ rooms-katholieke achtergrond daar debet aan was, vermelden de geschiedenisboekjes niet. Daarin staat wel dat ds. Kersten regelmatig stevig uithaalde naar het kabinet van ARP’er Colijn. De coalitie, zo betoogde ds. Kersten in 1935, „stijft het volk in de afwijking van Gods geboden.” Dat vond de voorzitter wat al te boud gesteld. Hij schrapte de uitlating uit het verslag van het Kamerdebat. En dat was bepaald niet de enige keer dat Ruijs met ds. Kersten –of diens collega ds. Zandt– in de clinch lag. Vanuit hun principiële, compromisloze houding verzetten de SGP’ers zich op uitgesproken wijze tegen alles wat niet deugde. Dat riep op zijn beurt weer verzet op bij anderen. Pas toen de SGP na de oorlog een meer praktische politieke koers ging varen, verdampte geleidelijk aan het dissidente karakter van de partij.


Van Schaik – Rost van Tonningen

Radicaal, suggestief en aanstootgevend: zo staat NSB-Kamerlid Rost van Tonningen (1937-1945) te boek. Vele malen moest Kamervoorzitter Van Schaik (1929-1933 en 1937-1948) hem tot de orde roepen. Nadat hij hem tijdens een debat op 1 maart 1939 eens het woord had ontnomen en hem uit de vergaderzaal liet verwijderen, raakte Rost zelfs betrokken bij een handgemeen.

Maar ook op andere dagen maakte Rost het de soms wat aarzelende Van Schaik bijzonder moeilijk. Zijn onbeschofte optreden kwam voort uit een diepgeworteld verzet tegen de parlementaire democratie, en dus ook tegen de volksvertegenwoordiging. Als NSB’er was Rost eropuit het parlement in diskrediet te brengen. Dat deed hij onder meer door onophoudelijk te protesteren. Fatsoensregels lapte hij consequent aan zijn laars.

Rost tartte Van Schaik bewust, bleek uit na de oorlog gepubliceerde correspondentie. Zo trad hij in het parlement „met koel overleg en voorbedachten rade” provocerend op, om eruit te worden gezet.


Kortenhorst – Bakker

CPN-Kamerlid Bakker (1956-1982) deed het er gewoon om: „Ik gebruikte nog weleens termen die minder gangbaar waren in de Kamer en eerlijk gezegd was het ook wel een leuke sport om te zien hoe ver je kon gaan.” Omdat hij dan voorzag dat Kamervoorzitter Kortenhorst (1948-1963) weleens zou kunnen ingrijpen, noteerde Bakker alvast een alternatief. Maar dat was dan „vaak nog erger dan het eerst gebruikte woord.”

Kortenhorst moest niets van de communistische oproerkraaier hebben. Bij hun eerste kennismaking liet hij Bakker tevergeefs wachten op zijn komst. Ook later liet KVP’er Kortenhorst blijken weinig op te hebben met de CPN. Bakker op zijn beurt deed ook niet erg zijn best om het de Kamervoorzitter makkelijk te maken.

Na het vertrek van Kortenhorst is het met Bakker overigens helemaal goed gekomen: uiteindelijk groeide hij zelfs uit tot het geachte Tweede Kamerlid, naar wie later zelfs een zaal is vernoemd.


Van Thiel – Koekoek

Met de nodige humor, tact en soepelheid wist Van Thiel (1963-1972) Kamervergaderingen te leiden. Die eigenschappen had hij dan ook wel nodig, vooral in de jaren dat hij te maken had met Boerenpartijleider Koekoek (1963-1981). Diens stijl laat zich als ”antipolitiek” omschrijven: eigengereid, gespeend van al te veel inhoudelijke kennis, boersig en daardoor totaal anders dan die van zijn meeste collega-Kamerleden. De mensen thuis vonden het echter prachtig, en dat wist Koekoek heel goed. Als de camera’s draaiden, deed hij er graag nog een schepje bovenop. Tijdens een rechtstreeks uitgezonden debat interrumpeerde hij dusdanig vaak en hinderlijk, dat Van Thiel uit arren moede dreigde de „televisieknop om te draaien.” Dat pakte echter averechts uit: het kwam Van Thiel op veel kritiek te staan. Koekoek en diens partij profiteerden juist van de extra aandacht. Toen Koekoek later tijdens een debat opnieuw niet meer mocht interrumperen, riep hij in zijn bekende Drentse accent quasiverontwaardigd: „Ik krijg nooit geen beurt!”


Dolman – Janmaat

Krijsen kon de als „streng maar rechtvaardig” getypeerde Kamervoorzitter Dolman (1979-1989) soms tijdens zijn conflicten met Janmaat (1982-1998) van de Centrumpartij. Door de orde te verstoren, vergaderingen te ontregelen, te provoceren en gedragsregels consequent aan zijn laars te lappen, wist Janmaat Dolman vaak tot het uiterste te drijven. Geboterd heeft het dan ook nooit tussen die twee. Sterker nog: van meet af aan ging het al mis. Nog voordat hij was beëdigd, wilde Janmaat al een interruptie plegen. Dolman, die bang was dat Janmaat de boel op stelten zou zetten, schreeuwde: „U heeft het woord niet.” Achteraf bleek dat Janmaat alleen maar een punt van orde wilde maken, omdat hij door het geroezemoes achter in de zaal niets kon horen. De Kamervoorzitter had op zijn beurt Janmaat al getergd door hem alleen in een driepersoonbankje te plaatsen. Naast zijn eigen plek in de zaal, die echter altijd leeg bleef, omdat Dolman –ver van Janmaat– op de voorzittersstoel zat.


Vijfsterrenvoorzitter maakt debat spannend

Een goed voorzitter moet het niet zozeer hebben van zijn charisma, maar van een goede techniek in het leiden van debatten, vindt Peter van der Geer van debat.nl. „Die technieken kun je leren. Ik zeg weleens: word vooral geen beurtgever. Zo van: nu bent u aan het woord en nu u. Dat is echt te mager. Jouw opdracht is het om de aantrekkingskracht en de kwaliteit van een debat maximaal te maken. Dat betekent: goed samenvatten en de deelnemers steeds terugvoeren naar de kern van de discussie.” Volgens Van der Geer heeft de Tweede Kamer recht op „een vijfsterrenvoorzitter, dus iemand die én de agenda op tijd afwerkt (ster één), en voor een positieve sfeer en omgangsvormen zorgt (ster twee), en de debaters bij het kern van het debat houdt (ster drie), en zorgt dat er in het debat wordt nagedacht (ster vier), en alle deelnemers inspireert tot spannende debatten met hoge kijkcijfers (ster vijf).” Dat politici in de marge, zoals Koekoek en Janmaat, een voorzitter de meeste last bezorgen, gelooft Van der Geer niet. „Althans, dat hóéft mijns inziens niet het geval te zijn. In elk debat zijn er mensen die zich door hun optreden onderscheiden. Een Kamervergadering is nu eenmaal geen majorettekorps. Voor de voorzitter is het de kunst om met dat onderscheidende gedrag om te gaan. Om er enerzijds enige ruimte voor te bieden, maar anderzijds op tijd te kunnen zeggen: „Ik begrijp wat u betoogt, maar het onderwerp van vandaag is toch echt X.””

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer