Bush wuift kritiek van ex-antiterreurcoördinator weg
NEW YORK -De Amerikaanse president George Bush heeft zich dinsdag verdedigd tegen de beschuldiging dat hij na zijn aantreden in 2001 de dreiging van de terreurbeweging al-Qaida aanvankelijk niet serieus nam.
„CIA-directeur George Tenet lichtte mij dagelijks in over dreigingen en als wij informatie hadden gehad over een komende aanval op New York zouden wij uiteraard gehandeld hebben”, aldus Bush dinsdag. Hij reageerde op de kritiek van zijn voormalige antiterreurcoördinator Richard Clarke, die in een boek zegt dat Bush de dreiging van al-Qaida aanvankelijk niet serieus nam. Voor de tweede achtereenvolgende dag werd Clarke dinsdag door de regering-Bush onder vuur genomen. „Misschien kan Clarke uitleggen waarom hij niets ondernam na de aanvallen in 1998 tegen twee van onze ambassades in Afrika en de aanval twee jaar later op de torpedobootjager Cole in de haven van Aden”, aldus vice-president Dick Cheney in een radio-interview. Een merkwaardige tegenaanval. Clarke was net als onder George Bush weliswaar ook coördinator voor het antiterreurbeleid in de regering-Clinton, maar beleidsbeslissingen worden in Washington door de president genomen en niet door zijn adviseurs.
De beschuldiging van Clarke is pijnlijk voor Bush, die van de strijd tegen het terrorisme -en de invasie van Irak, die volgens hem daarvan deel uitmaakt- de hoeksteen maakt van zijn politieke campagne voor herverkiezing in november dit jaar. Heeft hij de al-Qaida-dreiging in 2001 niet serieus genoeg genomen en zou men de aanslagen hebben kunnen voorkomen als dat wel het geval was geweest ? Minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell ontkende dat dinsdag tegenover de onafhankelijke commissie die onderzoekt of Bush of zijn voorganger Clinton de aanslagen hadden kunnen voorkomen.
„De terroristen die in september zouden toeslaan, waren al in ons land bezig met de voorbereidingen voor hun terreur. Ook al waren wij Afghanistan binnengevallen en hadden wij terroristenleider Osama bin Laden gevangen genomen of gedood, dan hadden zij nog hun plan uitgevoerd. Zij hadden hun instructies en niets kon hen meer weerhouden”, aldus Powell. Had de regering-Clinton doortastender moeten optreden na de aanvallen op Amerikaanse ambassades en op de torpedobootjager Cole daarna? „Er waren verschillende mogelijkheden om Osama bin Laden te doden. Wij hebben daarvan afgezien omdat wij niet zeker waren van de informatie en omdat er te veel risico was dat er bij zo’n actie onschuldige slachtoffers zouden vallen”, aldus Madeleine Albright, minister van Buitenlandse Zaken onder Clinton.
Waarom werd het Amerikaanse leger niet eerder ingeschakeld in de strijd tegen het terrorisme, wilde de commissie dinsdag weten. „Omdat men zich in het algemeen niet bewust was van de ware aard van de dreiging van al-Qaida, en misschien geldt dat voor de Amerikaanse bevolking nog steeds”, meende William Cohen, Clintons minister van Defensie. Zijn opvolger Donald Rumsfeld wees erop dat de regering-Bush was afgestapt van het diplomatieke offensief om Bin Laden uit te schakelen -door Afghanistan om zijn uitlevering te vragen- en had besloten tot „concrete stappen” tegen al-Qaida.
Die bewering werd niet gedekt door het voorlopige rapport dat de onafhankelijke commissie dinsdag publiceerde. Daaruit blijkt dat Bush net als zijn voorganger Clinton aanvankelijk probeerde om Osama bin Laden uitgeleverd te krijgen. Zou dat niet lukken dan zou men proberen om het uitleveringsverzoek te combineren met steun voor anti-Taliban-krachten in Afghanistan. Zou ook dat falen dan zouden eventueel „drastischer stappen” tegen Afghanistan noodzakelijk zijn. Dit plan werd door de regering-Bush formeel goedgekeurd op 10 september 2001, een dag voor de aanslagen in New York en Washington. In feite zette Bush dus het diplomatieke antiterreurbeleid van zijn voorganger Clinton ongewijzigd voort.
De aanslagen in New York en Washington, die 3000 mensenlevens eisten, leidden pas tot een radicale koerswijziging. Had men de aanslagen kunnen voorkomen? President Bush is niet geïnteresseerd in het antwoord op die vraag, want dat zou zijn kansen op herverkiezing kunnen schaden. Daarom verzette hij zich aanvankelijk fervent tegen een onderzoek door een onafhankelijke commissie. Toen hij daar politiek niet meer onderuit kon, toonde de regering weinig belangstelling voor samenwerking met de commissie. Het Witte Huis weigerde inzage in documenten, zoals de dagelijkse veiligheidsrapporten die de president van de inlichtingendienst CIA krijgt.
Pas toen de commissie dreigde met een formele dagvaarding ging het Witte Huis akkoord, zij het beperkt. Commissieleden zouden de rapporten kunnen inkijken maar mochten geen kopieën maken. Bush wilde aanvankelijk ook niet getuigen voor de commissie. Na veel politiek geharrewar besloot men uiteindelijk dat de president „een uurtje” zou vrijmaken voor de voorzitter en vice-voorzitter van de commissie. De regering lag zo dwars, dat het werk van de commissie in gevaar kwam. Het team onder leiding van oud-gouverneur Thomas Kean van New Jersey dreigde in tijdnood te komen, want men moest eind mei met een rapport komen.
Met veel moeite werd een verlenging van die termijn gerealiseerd. Het rapport komt nu eind juli uit, juist op het moment dat de eindfase van de verkiezingsstrijd begint. „Gezien het tussentijdse rapport dat dinsdag uitkwam, zal het eindrapport waarschijnlijk even kritisch uitvallen ten aanzien van het beleid van Clinton als ten aanzien van het beleid van Bush. Maar politiek is dat voor Bush gevaarlijker omdat hij herkozen wil worden en zijn antiterreurbeleid centraal staat in zijn campagne. Of het eindrapport werkelijk onafhankelijk uitvalt, mag men overigens betwijfelen. Zoiets blijft in een verkiezingsjaar waarschijnlijk een vrome wens”, aldus Doug Bowden, politiek analist van het Cato Research Institute in Washington.