Fotoboek blijft dicht, vijftien jaar na ramp Volendam
Een nacht vol verschrikkingen was het vijftien jaar geleden in Volendam. Door de brand in café De Hemel kwamen tijdens de jaarwisseling 2000/2001 veertien jongeren om het leven. Albert en Nelie Steur verloren hun jongste zoon Ruud. Hij was nog maar 15. Moeder Steur durft het fotoboek van vroeger nauwelijks open te slaan.
De maand december is telkens weer moeilijk. De dagen rond de jaarwisseling voelt het Volendamse echtpaar de pijn van de rampnacht des te meer. Vaak gaan ze er in die periode tussenuit, naar een wintersportgebied bijvoorbeeld. „Je hebt daar geen last van vuurwerkbommen. Ik hou van de verstilling in de sneeuw”, zegt Albert Steur (62), gepensioneerd bouwvakker, in zijn woonkamer in Volendam. „De dood van onze Ruud blijft een harde dobber.”
Zijn vrouw Nelie (64) zucht. „Ruud had nog zo veel plannen. Hij had een lang postuur; schoenmaat 46. Ik durf nog altijd nauwelijks in fotoboeken van vroeger te kijken, met foto’s van onze Ruud. We hebben vroeger veel videofilmpjes van de kinderen gemaakt. Ik bekijk ze niet. Ik kan geen bewegende beelden van Ruud verdragen.”
Diepe sporen
Op oudejaarsdag 2000 zien Albert en Nelie Steur Ruud –de jongste van hun drie zoons– voor het laatst in levenden lijve. Moeder: „We hebben rond drie uur ’s middags samen warm gegeten. Zuurkool met spek. Ruud zou oud en nieuw met z’n vriendengroep vieren. Hij stak zijn hoofd om het hoekje van de deur en zei: „Ik wens jullie alvast een zalig nieuwjaar.”
Albert en Nelie brengen de oudejaarsavond door bij buren. Ze doen een spelletje, drinken een biertje. Amper een halfuur na de jaarwisseling komt de onheilstijding: café De Hemel staat in brand. Het café, ook het Hemeltje genoemd, is een van de uitgaansgelegenheden in Volendam. Gelegen aan de dijk, vlak bij de haven. In hetzelfde pand als De Hemel bevinden zich ook de onderliggende cafés De Blokhut en Wirwar. Kerstversiering die vlam vat, veroorzaakt een verzengende hitte in het overvolle café De Hemel.
De brand trekt diepe sporen in de Volendamse gemeenschap. Veertien jongeren komen om het leven, enkele honderden anderen raken (zwaar)gewond.
Chaos
Die nacht spoedt vader Steur zich naar de dijk. Op zoek naar zijn jongens: Nick van 23, Dave van 19 en Ruud van 15. „Op de dijk was de chaos zó groot. Overal reden ambulances en werden jongeren gereanimeerd. Ik verwachtte niet dat Ruud in café De Hemel zou zijn. Hij zou immers oudjaar vieren bij een van zijn vrienden.”
Nick en Dave zijn al gauw terecht, maar vader kan Ruud niet vinden. „Ik vroeg allerlei mensen naar Ruud, maar kwam hem maar niet op het spoor. Dave vertelde nog dat hij die oudejaarsavond een briefje van 25 gulden had geleend van Ruud, die een bijbaantje had in de visindustrie. Dat geldbiljet heeft Dave altijd bewaard. Uiteindelijk werd de jas van Ruud in De Blokhut gevonden, het café onder De Hemel.”
Na vier afmattende uren krijgen de ouders het nieuws dat Ruud in een ziekenhuis in Zaandam is binnengebracht. Daarna is hij verder vervoerd naar het brandwondencentrum in Beverwijk. De jonge Volendammer is ernstig verbrand. Moeder Steur: „Hij is nog goed bij kennis geweest en vroeg een verpleegkundige: „Komt het wel goed?” Zelf voelde ik dat het over was met Ruud, dat hij het niet zou halen.”
In Beverwijk vinden ze hun zoon. Ruud ligt aan beademingsapparatuur. Hij blijkt voor 75 procent te zijn verbrand. Vader: „De hitte in het café is intens geweest. Ruuds kleding om zijn bovenlichaam was verbrand. Zijn haar was verschroeid.” Moeder: „Als ik tegen hem praatte, zag je de metertjes op de apparatuur uitschieten. Hij moet mijn stem hebben herkend. Ik heb tegen hem gezegd: „Zoek de weg naar het licht.”” Op 1 januari 2001, rond het middaguur, overlijdt Ruud.
Slechte herinneringen
Aan de handelwijze van het medisch team in Beverwijk bewaren Albert en Nelie Steur slechte herinneringen. Vader: „Het is achteraf praten, maar wij vinden het erg jammer dat artsen de behandeling van Ruud hebben stopgezet. Als ouders hadden we verdere behandeling moeten afdwingen, maar die mogelijkheid kwam destijds niet in ons op. Jongeren die zwaarder verbrand zijn dan Ruud en die in België zijn behandeld, fietsen nog altijd in het dorp rond.” Moeder: „Ik heb het vreselijk moeilijk gehad met de beslissing van de artsen om de behandeling van Ruud te beëindigen. Ik had het gevoel dat ik Ruud in de steek liet. Ik wilde dood. We hebben later een arts in Beverwijk gevraagd: „Had u de behandeling ook gestaakt als prins Willem-Alexander op de plaats van Ruud had gelegen?” Toen zag je die arts ineenkrimpen en zei hij: „Dat is een gemene vraag.””
Vier muren
De weken na de ramp zijn zwaar. Vader Steur: „Ik ben een paar dagen thuis geweest en ging toen weer aan het werk, net als onze zoon Dave. Een klus bij een gezin met twee kleine kinderen moest snel worden gedaan. Toen ik bezig was met een fundering hier ergens in de regio drupten de tranen op mijn werkschoenen. Het was een drama.”
Moeder: „De eerste dagen kon ik door de spanning nauwelijks eten naar binnen krijgen. Slikken ging moeilijk. Ik was jaloers op mijn man en zei tegen hem: „Ik zit hier thuis met Nick te rouwen, en jij bent alweer aan het timmeren op de bouw.” Toen zei Albert: „Maar Ruud was ook mijn zoon.” Na die opmerking heb ik mijn man hierover nooit meer verwijten gemaakt.”
De ramp raakte talloze families in Volendam. Had dat invloed op de rouwverwerking? Vader: „Rouw is toch iets voor tussen vier muren.” Moeder: „We kregen de eerste weken veel mensen op bezoek. Na zes weken was ik leeg en zei ik: „Trek de bel eruit en laat niemand ons huis in.” Ik wilde niet meer praten. Ik was uitgeput.”
Vader: „Het heeft jaren geduurd voordat we ons leven weer enigszins op orde hadden. Maar een mens is sterker dan je denkt.” Moeder: „Zeker ook voor onze Nick was de dood van Ruud heel zwaar. Die twee hadden een hechte band. Nick deed een universitaire studie wiskunde in Amsterdam, maar door de dood van Ruud kon Nick die studie niet meer aan. Toen is hij bij een glaszettersbedrijf gaan werken.”
Zeker het eerste jaar na de ramp kregen Albert en Nelie Steur steun van de toenmalige Volendamse pastoor Jan Berkhout. Vader: „Respectvol leidde de pastoor bijeenkomsten met nabestaanden. Ik ben niet bewust christelijk en gelovig, maar in mijn hoofd ervoer ik een soort vorm van bidden. „God, help me.” Je kunt je opvoeding niet uitgummen.”
Pijn
Café De Hemel had de veiligheidszaken niet op orde. De rechtbank in Haarlem achtte uitbater Jan Veerman in 2003 schuldig aan brand en dood door schuld en het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Veerman kreeg onder meer een jaar voorwaardelijke celstraf en 240 uur taakstraf. Verwijten Albert en Nelie Steur de Volendamse ondernemer nalatigheid? Albert Steur: „Je kunt niet zeggen dat Jan Veerman de brand heeft aangestoken. Het is geen beest. Wel een harde zakenman. Heel het dorp is over hem heen gevallen. Pas sprak ik Veerman nog even. Ik zei: „Wij zijn onze Ruud kwijt.” Hij begreep onze pijn.”
Albert en Nelie Steur hebben sinds ruim een jaar twee kleinkinderen. Beide kleintjes vierden de afgelopen weken hun eerste verjaardag. Nelie: „Sinds de geboorte van onze kleinkinderen ervaar ik weer vreugde die ik jarenlang niet voelde. Die kinderen geven je ruimte vanbinnen. Ze zijn voor ons als het ware als vitaminen.”
„Kleine groep van kwaadwillenden aanpakken”
De overheid zou het „zeer kleine” groepje ondernemers dat een loopje neemt met brandveiligheidsmaatregelen, hard moeten aanpakken.
Dat stelt prof. dr. I. Helsloot, hoogleraar op het gebied van rampenbestrijding, vijftien jaar na de ramp in Volendam. „Ik hoop dat de overheid dat groepje boeven achter de broek zit, maar heb er geen bewijs voor”, zegt Helsloot, werkzaam aan de Radboud Universiteit Nijmegen. „Boeven zijn bijvoorbeeld de leidinggevenden van het afgebrande ChemiePack uit Moerdijk, de ontplofte vuurwerkfabriek in Enschede en het uitgebrande café in Volendam.”
Het is niet wijs als de overheid na een ramp in een „regelreflex” schiet, vindt Helsloot, voorheen werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding. „De overheid kán niet alles en iedereen controleren. Na de ramp in Volendam moest iedere horeca-eigenaar een gebruiksvergunning hebben. Er kwam een bureau langs dat bijvoorbeeld het nooduitgangbordje controleerde. Was dat soort zaken in orde, dan kreeg een ondernemer zo’n vergunning. Maar een dag later kon een cafébaas ongestoord brandbare versieringen ophangen. Die onhandige operatie rond het verstrekken van gebruiksvergunningen kostte de overheid zo’n 300 miljoen euro. Het systeem is na vijf jaar weer afgeschaft. Het geld kun je beter besteden aan het aanleggen van rotondes. Dat soort maatregelen heeft wél een positief effect.”
De overheid zou ondernemers én burgers meer moeten wijzen op hun eigen verantwoordelijkheid. „Niet lang na de brand in Volendam dook er een filmpje op waarop te zien was dat een café in hetzelfde dorp propvol zat met jongeren. Je moet er niet aan denken dat daar brand uitbreekt. Zo’n kroegbaas zou zelf grenzen moeten stellen aan het aantal bezoekers. En jongeren, aangespoord door hun ouders, moeten zélf zo wijs zijn zo’n stampvol café voorbij te gaan.”
Is Helsloot te optimistisch en verwacht hij te veel van de goede wil van burgers? „Ik ben inderdaad een optimist. Ik geloof dat meer dan 99 procent van de ondernemers in Nederland van goede wil is. Ze willen niet dat door een gebarricadeerde nooduitgang mensen bij een brand in de val zitten. Het klopt dat inspecties nogal eens kritisch zijn over allerlei bedrijfstakken. Maar ik neem inspectierapporten niet zo serieus als die suggereren dat een hele branche kwaadwillend is en daarom massaal de wet overtreedt. De Inspectie Leefomgeving en Transport stelde bijvoorbeeld dat 90 procent van de vrachtwagenchauffeurs die gevaarlijke stoffen vervoert, de zaak op veiligheidsgebied niet op orde heeft. Bestudering van het inspectierapport laat zien dat het vrijwel altijd om de overtreding van onzinnige regels gaat.
Zo heeft een bureaucraat bedacht dat ladingpapieren in het opbergvak van het linkerportier moeten zitten. De gedachte is dat een chauffeur na een ongeval snel zijn papieren kan pakken. Maar ja, een trucker moet ook zijn koffie kwijt: ergens in het linkerportier. Dus verdwijnen die papieren naar het rechterportier. Vervolgens wordt er een overtreding vastgesteld die geen enkele invloed heeft op de echte veiligheid van het transport.”
„Ramp zette brandwondenzorg op kaart”
De cafébrand in Volendam, vijftien jaar geleden, heeft de brandwondengeneeskunde in Nederland meer op de kaart gezet.
Dat concludeert prof. dr. R. S. Breederveld, sinds 1987 werkzaam als chirurg bij het brandwondencentrum in Beverwijk. Bij de cafébrand kwamen 14 jongeren om het leven en liepen zo’n 240 bezoekers (ernstige) brandwonden op. „Na de ramp in Volendam stelde de overheid meer geld beschikbaar voor onderzoek op het terrein van brandwondengeneeskunde. Gevolg is dat ons land op dit terrein vooroploopt in de wereld.”
Zo doen Nederlandse experts op dit moment onderzoek naar een betere methode om verbrand weefsel weg te halen, zegt Breederveld, voorheen voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Brandwondenzorg. „Het is van belang om bij een patiënt met ernstige brandwonden de dode huid zo snel mogelijk weg te halen. De giftige stoffen in de dode huid zijn gevaarlijk voor de patiënt. Tot op heden snijden chirurgen de dode huid nog altijd met een mes weg. Nadeel daarvan is dat er ook levend weefsel wordt weggesneden. Nu wordt er een zalf ontwikkeld waarin het dode weefsel oplost. Na zo’n vier uur heeft de zalf alle dode huid opgelost en kan die van het lichaam af worden gestreken, terwijl het levende weefsel netjes blijft zitten.”
De ramp in Volendam leidde tot een landelijk plan van de aanpak voor soortgelijke calamiteiten, schetst Breederveld. „Afgesproken is dat het brandwondencentrum dat het dichtst bij de ramplocatie ligt de regie krijgt wat betreft de verdeling van de patiënten. Verder kunnen we een beroep doen op brandwondencentra in België en Duitsland. Ook is er een patiëntvolgsysteem ontwikkeld. De verdeling van de slachtoffers uit Volendam kon destijds beter. Al vond ik de hulpverlening, te midden van alle chaos van die rampnacht, niet slecht.”
Blijvende aandacht is nodig voor het bestrijden van gevaarlijke infecties die ernstig verbrande patiënten vaak oplopen, beaamt de Beverwijkse chirurg. „Probleem is dat antibiotica in nogal wat gevallen niet meer goed aanslaan, omdat mensen veel te makkelijk antibiotica krijgen voorgeschreven. Daardoor worden bacteriën resistent tegen dergelijke middelen. We merkten dat pas ook weer bij enkele naar Beverwijk overgebrachte patiënten uit Roemenië. Die waren zwaargewond door een brand in een uitgaansgelegenheid in de hoofdstad Boekarest.”
Overleven na ernstige verbranding is „technisch gezien vaak heel goed mogelijk”, zegt Breederveld. „Experts richten de aandacht nu vooral op de kwaliteit van leven van mensen die een brand hebben overleefd. Gunstig voor Volendam is dat daar veel lotgenoten wonen. Niemand kijkt er in het dorp op van mensen met ernstige brandwonden die over straat gaan.”