Sopraan Johannette Zomer: Ik sta voor de muziek op het podium
Van zichzelf is ze bescheiden, zegt sopraan Johannette Zomer. „Maar als ik op het podium sta, maak ik me groot, spreid ik m’n vleugels uit. Ik sta er niet voor mezelf, maar voor de muziek.”
Ze is net terug uit Canada, waar ze tijdens het slotconcert van het Montreal Bach Festival soleerde in Bachs Magnificat. Dit weekend voert Johannette Zomer in Hamburg meermalen het Weihnachts-Oratorium van Bach uit. „Bach is mijn ding”, zegt de sopraan uit Zutphen.
Zomer werkte de afgelopen twintig jaar samen met barokspecialisten als Ton Koopman, Philippe Herreweghe, Jos van Veldhoven en Frans Brüggen, maar ook met dirigenten als Valery Gergiev en Reinbert de Leeuw. Ze maakte niet alleen naam als solist in oratoria en cantates, maar vertolkte ook diverse rollen in bekende opera’s.
1. Een zangcarrière was voor mij een late roeping.
„Ik groeide op in een muzikaal gezin in Wierden. Mijn vader zong in het kerkkoor, mijn moeder speelde orgel. Mijn zus, Alice Teunis, heeft in Zwolle orgel gestudeerd. Ik speelde redelijk goed dwarsfluit en had daarmee naar het conservatorium gekund. Aan mijn zus zag ik echter dat het sappelen was om met muziek je brood te verdienen. Alice is uiteindelijk met haar man, Wim Kamp, naar Noorwegen geëmigreerd, omdat je daar wel van de muziek kunt leven. Zelf deed ik de studie voor microbiologisch analiste en kwam ik in een laboratorium in Hilversum terecht. In die tijd zat ik op een koor. Toen ik met Kerst een solo zong, vroeg een professionele zangeres die in het koor zong of het conservatorium niet wat voor me was. Zodoende ben ik in 1990 als 27-jarige alsnog in Amsterdam aan de zangstudie begonnen. Of dat een nadeel was? Voor mij als typisch Twents meisje was het een voordeel. Tien jaar eerder was ik tegen een zangcarrière niet bestand geweest. Tijdens m’n studie begon ik al met uitvoeringen. In 1996, ik was nog niet afgestudeerd, ging het ineens hard. Ik deed auditie bij Ton Koopman, moest invallen bij Philippe Herreweghe tijdens een opname van de Hohe Messe van Bach en maakte mijn debuut bij de Nationale Reisopera. Ik heb kansen gekregen, maar ook de moed gehad die zelf te creëren.”
2. De menselijke stem is het mooiste instrument.
„Het is best een eng beroep. Als zangeres heb je alleen je stem. Je kunt je op het podium nergens achter verschuilen. Als het fout gaat, kun je niemand de schuld geven. Tegelijk is het mooie dat je jezelf als referentiekader hebt. Een hoboïst moet de melodielijn volgen en zich daarop richten. Als zangeres heb je het voordeel dat er een tekst is. Daarin moet je je inleven. En die toetsen aan je eigen levenservaring. Ik denk in beelden en kleuren. Ik zie een soort dia. Als ik een ”Kyrie” zing, zie ik bijvoorbeeld een moeder die om ontferming vraagt. Doordat je je elke keer weer opnieuw inleeft, klinkt het steeds weer vers. Je bent als zangeres kwetsbaar. Als je ziek wordt op je stembanden, kun je niets meer. Gelukkig komt dat bij mij vrijwel niet voor. Bij een verkoudheid ga ik gewoon door, tot het gaatje, of zelfs verder. Mijn verantwoordelijkheidsgevoel is groot.”
3. Zingen geeft mij levenskracht.
„Het geeft me heel veel energie, het is voedsel voor me. Als ik thuis aan het repeteren ben, ben ik gewoon aan het werk. Maar als ik op het podium sta, treedt er een wisselwerking met de zaal op. Ik heb publiek nodig, het contact met de mensen. Opnames maken is een ander verhaal. Ook leuk. Maar dan moet je het gevoel zelf oproepen. Ik ga dan altijd tegenover de andere musici staan, zodat er met hén een wisselwerking ontstaat. Meer nog dan tijdens een concert richt ik me bij opnames op de muziek van de componist.”
4. Ik beschouw mezelf als intermediair tussen componist en toehoorder.
„Ik zie mezelf inderdaad als een doorgeef\luik tussen componist of dichter en het publiek. Herreweghe zei het een keer tegen me, toen ik halsoverkop bij hem moest invallen: „Het gaat jou alleen om de muziek.” Dat was een compliment. Het gaat inderdaad niet om Johannette. Niet ik ben belangrijk, de muziek moet voldoening geven. En dan ben ik in de prettige positie dat ik met heel goede musici mag samenwerken. Je product is zo goed als de minste speler. Als ik met goede, bevlogen mensen werk, kan ik me helemaal richten op mijn eigen rol.”
5. Privé ben ik introvert, op het podium ben ik echter expressief.
„Normaal ben ik bescheiden, ja. Dat is mijn Twentse inborst. Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg. Vroeger, toen ik nog niet zong, stond ik niet graag in het middelpunt. Op het christelijk lyceum in Almelo hield ik niet graag een spreekbeurt. Maar toen ik ging zingen, deed ik dat vrij gemakkelijk. Als ik in het Amsterdamse Concertgebouw van de trap kom, leg ik contact met publiek en orkest. Als ik op het podium sta, maak ik me groot, spreid ik m’n vleugels uit. Ik sta er niet voor mezelf, maar voor de muziek.”
6. Ik heb ontdekt hoe leuk lesgeven is.
„Ik doe het nog niet zo lang. Maar ik merk dat het leuk is om masterclasses te geven aan bijvoorbeeld conservatoriumstudenten. Het was mooi om te merken dat ik na twintig jaar podiumervaring over kennis beschik waar ik hen mee kan helpen. Qua techniek. Maar ook het ambachtelijke: hoe gaat dat nu in die samenwerking met orkest en dirigent? En vooral ook de inhoudelijke kant, de tekstbeleving. Dat raakt in de opleiding nog weleens ondergesneeuwd. Ik zie het als een heilige taak om hen daarin te coachen. Een student die enorme moeite had met een stuk uit de Hohe Messe van Bach, was in tranen. „Is het zo makkelijk?” Alles viel op z’n plek. Dat is fantastisch.”
7. Operazang is mooi, maar ook moeilijk en zwaar.
„Als het goed gaat, is het fantastisch, het mooiste wat er is. Pure expressie. Maar voor echte operaproducties ben je zes weken aan het repeteren. Als dat dan in Berlijn is, ben je acht weken van huis. Dan voel je je wel eenzaam. Bovendien ben je overgeleverd aan een dirigent en regisseur. Als het niet klikt, is het heel zwaar. Komend voorjaar voeren we met een klein gezelschap een eigen versie van Mozarts ”Bruiloft van Figaro” uit. Het is zingend spelen en spelend zingen. Daar kan ik m’n ei helemaal in kwijt.”
8. Mijn repertoire reikt van de middeleeuwen tot en met de 20e eeuw, maar het liefst zing ik barokmuziek.
„We hadden thuis wel lp’s met de Matthäus Passion en de ”Schöpfung”, maar pas tijdens m’n studie merkte ik dat Bach echt mijn ding is. Trouwens, de hele Duitse barok. Ik heb een bètahoofd. Dat analytische zorgt misschien dat die muziek zo goed bij mij aansluit. Die muzikale taal is m’n tweede moedertaal. Ik heb minder met romantische muziek. Liederen bij piano, dat gaat nog. Maar werken van Puccini of Verdi met orkest: dat ligt me niet. Na Mozart moet ik het per stuk bekijken. Mendelssohn doe ik bijvoorbeeld wel en het Requiem van Brahms. Romantische muziek, zoals van Wagner, ligt me minder goed. Barokmuziek en grappig genoeg ook 20e-eeuwse muziek van iemand als Ligeti zijn beschouwend. Dat past bij mij.”
9. Het zingen van een geestelijke cantate van Bach geeft meer voldoening dan het vertolken van een wereldlijke aria van Händel.
„Nee, daarin kan ik niet kiezen. Aan beide kan ik plezier beleven, of niet. Bij Bach en Händel is dat plezier er trouwens altijd. Het maakt me niet uit wat ik zing. Het gaat erom dat je de tekst laat spreken. Dat kan een geestelijke tekst zijn, maar net zo goed een tekst over liefdesverdriet of boosheid. De wereldlijke cantate ”Arianna a Naxos” van Haydn, of Purcells ”Dido en Aeneas”? Prachtig!”
10. De muziek die ik deze maand uitvoer, zorgt ervoor dat de kerstboodschap voor mij gaat leven.
„Ik ben opgegroeid in een gereformeerd nest. Maar ik heb gebroken met het instituut kerk. Ik voelde me opgesloten in de rituelen. Maar ik geloof nog wel. Of er een God is zoals ik Die leerde kennen op de zondagsschool en uit de kinderbijbel van Anne de Vries, weet ik niet. Maar het is voor mij van onschatbare waarde dat ik die geestelijke wereld van binnenuit ken. Dat helpt me in de vertolking van bijvoorbeeld de Hohe Messe of de Matthäus Passion. In Bachs tijd kwam het nauwelijks voor dat iemand niet geloofde. Maar zal hij zelf altijd even religieus gestemd zijn geweest als hij iedere zondag weer een nieuwe cantate klaar moest hebben? Wat voor mij in de kerstmuziek van Bach het mooiste stuk is? De echoaria in de vierde cantate van het Weihnachts-Oratorium: ”Flösst, mein Heiland”. Je zingt in duet met de hobo, en van het ”Nein!” en ”Ja!” klinkt een echo door een tweede sopraan. Prachtig! Dat is een soort credo. Een geloofsbelijdenis tegen de klippen op.”
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Volgende aflevering: 16 januari.
Levensloop Johannette Zomer
Johannette Teunis (1963) wordt geboren in Wierden. Na het christelijk lyceum in Almelo volgt ze de opleiding tot microbiologisch analist en werkt vervolgens in een laboratorium in Hilversum.
In 1990 start ze haar zangopleiding bij Charles van Tassel aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam. In 1997 behaalt zij haar diploma uitvoerend musicus.
Intussen is haar carrière als zangeres begonnen. Na haar eerste huwelijk wordt ze bekend als Johannette Zomer, de naam die ze ook na haar scheiding aanhoudt. Ze werkt als soliste samen met een groot aantal topdirigenten. Over de hele wereld geeft ze concerten, zo’n tachtig per jaar. Ook werkt ze mee aan een groot aantal cd-producties. De nadruk ligt op het barokke repertoire, waarbij ze zowel in de grote oratoria als in opera’s soleert.
In 2013 richt ze het Tulipa Consort op, een ensemble van barokspecialisten met wie ze „juwelen” uit het 17e- en vroeg-18e-eeuwse vocale repertoire wil vertolken. Inmiddels is de eerste cd, met geestelijke werken van Vivaldi, opgenomen. Begin april wordt de opname in Radio Kootwijk gepresenteerd.
Zomer woont in Zutphen en is getrouwd met de Engelse musicus Marc Cooper, die als violist in het orkest van Ton Koopman speelt.
Meer informatie: www.johannettezomer.com