De twee adviseerden onder meer bij het opstellen van een persbericht over deze politiek zeer gevoelige zaak. Ze vonden dat in het persbericht geen specifieke ontkenning moest komen van het bedrag dat het tv-programma Nieuwsuur had gemeld. Dat zou verwarring zaaien, zeker omdat het bewijsstuk van het overgemaakte bedrag nog niet was gevonden. De gesprekken over de formuleringen waren „soms pittig”.

Dat blijkt dinsdag uit antwoorden van het kabinet op 250 vragen die de Tweede Kamer had gesteld over het rapport van de commissie-Oosting. De voormalige ombudsman Marten Oosting leidde het onderzoek naar de deal van Teeven als oud-officier van justitie in 2000 en de politieke nasleep ervan vanaf 2014.

Van der Steur wist vorige week tijdens zijn persconferentie niet meer precies wat zijn inbreng destijds was. Nu herinneren de twee zich de gesprekken „niet zozeer als het helpen opbouwen van een verdediging, maar de opgebouwde verdedigingslijn te testen op houdbaarheid”. Een Kamerlid van coalitiegenoot PvdA kreeg de conceptreactie van Opstelten aan Nieuwsuur voorgelegd.

Premier Mark Rutte had op 4 maart, vlak voor de uitzending van Nieuwsuur over de kwestie, gebeld met toenmalig staatssecretaris Fred Teeven. Rutte vroeg alleen of Teeven zich nog kon vinden in de conclusie dat er „geen onderbouwde uitspraken” konden worden gedaan over de feitelijk schikking. De premier vroeg niet door en een specifiek bedrag werd niet genoemd in het gesprek.

Verder erkent het kabinet dat het gespreksverslag van een topambtenaar met Teeven aan de Tweede Kamer had moeten worden overhandigd. Rutte kreeg deze notitie pas onder ogen tijdens een schorsing van een Kamerdebat over de zaak en het aftreden van Opstelten en Teeven. Oosting vond ook dat dit beter was geweest. Rutte stelt dat hij niet genoeg tijd had om dit toen te besluiten.