Laat predikant zich bekwamen in retorica
Het is schadelijk dat de klassieke retorica niet langer wordt aangeboden op predikantsopleidingen. Retorica kan predikanten helpen om luisteraars op een goede en verstandige manier emotioneel of existentieel te bereiken, stelt prof. dr. Markus Matthias.
In zijn conclusies over de vraag of de filosofie voor de theologie nuttig of nutteloos is (1519) poneert Luther de stelling: „Van alle door de mens ontwikkelde wetenschappen is de grammatica voor de theologie veruit de meest nuttige.” Onder grammatica verstaat Luther de kennis van de betekenis van de woorden en hun connotaties (semantiek, etymologie), de kennis van de functie (en de ontologie) van de syntaxis en de kennis van de prosodie (accent, intonatie, lengte van de lettergrepen en (spreek)pauzes) als retorische middelen bij het spreken. Blijkbaar kun je de grammatica geenszins als „triviaal” afdoen.
Voor de kerk is volgens Luther het spreken en het luisteren noodzakelijk, niet het schrijven en lezen. De kerk heeft meer predikanten nodig dan theologische schrijvers. Het mondelinge woord (”viva vox”) heeft namelijk vele facetten (onderwijs, vermaning, verdediging, weerlegging van dwalingen). Bovenal dringt het, anders dan iets wat geschreven is, het hart binnen. Het mondelinge woord kan duidelijker in alle richtingen zijn, het geschreven woord brengt gemakkelijk misverstanden of zelfs misvattingen met zich mee.
Het moet dan ook de taak van de predikant zijn om zijn woorden aan het spreken en de aanwezigheid van God dienstbaar te maken. Hij doet dit het best door „viva voce” op de omstandigheden van de luisteraars te reageren en afhankelijk van de gelegenheid zijn toespraak en zijn stem te moduleren om de harten van zijn luisteraars te bereiken.
Door zich als predikant verder niet als een interpreet met de Schrift bezig te houden, maar zijn stem aan de Bijbelse auteurs te lenen en de tekst van de Schrift door parafrase dichter bij zijn toehoorders te brengen, vindt onze ontmoeting met God alleen in het Woord plaats.
Luthers gedachten hebben consequenties. Ik zou vanuit mijn bevindingen over Luthers theologie er enkele kunnen opstellen:
Als we het eens zijn met Luther dat men een taal, zijn grammatica en zijn linguïstische uitdrukking eigenlijk pas begrijpt, wanneer men de taal kan spreken, dan zouden wij de klassieke talen (Grieks, Hebreeuws, Latijn) niet verder moeten leren als logisch te reconstrueren, dode talen maar als mondeling te leren talen. De talen op zichzelf zijn niet dood, maar wij beschouwen ze als dood omdat we ze niet willen spreken.
De kerncompetentie van een pastor is het grammaticaal precieze lezen (zowel met het oog op de preek als met het oog op de pastorale zorg). Dit moet steeds opnieuw worden beoefend. Lezen kan men niet leren door zelfstudie, maar alleen in de onderlinge uitwisseling. Lezen leert men alleen met teksten die niet onze eigen taal spreken, maar met teksten die aanvankelijk vreemd voor ons zijn. Daarin ligt een belangrijke taak voor de historische theologie. Op een vergelijkbare manier zouden wij op de school (en in de kerk) moeten leren te kijken, kunstwerken intens en ook exact te beschouwen, en leren goed en verstandig naar muziek te luisteren.
Als de taal het medium is waarmee we onszelf begrijpen, moet het de maatschappij wat waard zijn, om de taalvaardigheid te bevorderen. Slechts zo kunnen we een burgerlijke en democratische samenleving waarborgen. Dat is vooral belangrijk in tijden van digitale netwerken die ons beïnvloeden, en in tijden van smartphones die van ons constant vragen om beelden te delen en teksten in ons op te nemen, maar niets bijdragen tot de eigen actieve taalvaardigheid en het eigene denken.
Ook voor de predikant zijn taalvaardigheid en welsprekendheid van groot belang. Wij zouden hem of haar daarom de tijd moeten gunnen om zich met de kunsten, met literatuur, schilderkunst en muziek bezig te houden. Hierdoor kan hij of zij met nieuwe beelden, nieuwe woorden en met verrassende dwarsverbindingen God een stem geven. Wij zouden hun verder de tijd moeten gunnen om een preek zo voor te bereiden dat het Woord van God glans mag krijgen in de woorden van mensen.
De theologie mag haar aandacht niet (slechts) besteden aan de cultische-liturgische praktijk van de leden van een religieuze gemeenschap. Het gaat ook om wat de godsdienst concreet bijdraagt aan de vorming van de persoon en de cultuur; wat dus de woorden, die gepredikt worden, bewerken of moeten bewerken. Want praktijken of rituelen houden ook betekenis in en deze zouden ook in het kader van cultuurkritiek geëvalueerd moeten worden.
Als we als predikanten met onze woorden dienstbaar moeten zijn aan het Woord van God, dan zou alle aandacht op dit proces moeten worden gericht. We zouden niet alleen kritisch moeten onderzoeken of wij Christus verkondigen in onze preken, maar we zouden teksten ook retorisch zo moeten formuleren, dat de luisteraars erdoor aangetrokken worden en opgaan in het Woord van God.
Predikanten zouden moeten leren mensen goed te „raken.” Het is een gebrek in de theologische opleiding dat de (klassieke) retoriek niet langer wordt geleerd. Retorica zou predikanten kunnen leren mensen op een goede en verstandige manier emotioneel of existentieel te bereiken. Een preek die mij niet in het diepst van mijn hart raakt, kan niet het Woord van God verwoorden. Want, als God spreekt, zal Hij ons raken. De trotse mens zal weliswaar niet geraakt worden door het Evangelie, omdat hij denkt dat hij inderdaad al heeft wat God hem aanbiedt; maar hij zal wellicht geraakt tot ware zelfkennis gebracht kunnen worden door de juiste prediking van de wet. Ook deze soort van preek zou moeten gehoorzamen aan de theologische grammatica, die alleen maar ten volle wordt nageleefd door de uiteindelijke prediking van het Evangelie.
De auteur is hoogleraar lutherana aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU). Dit artikel is een bewerking van de rede die hij vrijdag uitsprak in Groningen tijdens de viering van de negende dies natalis van de PThU.