„Hulporganisatie kan niet om IS heen”
DEN HAAG. Het Internationale Rode Kruis probeert in contact te komen met de islamitische terreurorganisatie IS om humanitaire hulp te kunnen verlenen in gebieden in Irak en Syrië die onder controle staan van de terreurgroep. Daar leven zo’n 10 miljoen mensen.
De directeur-generaal van de internationale tak van de hulporganisatie, Yves Daccord, zei dat maandag tegen journalisten voorafgaand aan een gezamenlijke vergadering van het Rode Kruis en zusterorganisatie de Rode Halve Maan in Genève. De conferentie beoogt het internationaal humanitair recht te versterken.
Volgens Daccord is het Rode Kruis een „radicaal neutrale” organisatie, die probeert „op de een of andere manier” samenwerking op te bouwen met IS. Volgens hem is hulp in Syrië erg moeilijk, omdat sommige gebieden die in handen zijn van IS, vrijwel niet bereikt kunnen worden door hulporganisaties. Veel mensen zouden echter behoefte hebben aan voedsel en medicijnen.
Daccord verwacht dat hulporganisaties steeds vaker contact moeten maken met groepen als IS, ongeacht hun ideologie. „Het is vaak de enige manier om hulp te kunnen bieden aan burgers in conflictgebieden.” Om die reden zocht het Internationale Rode Kruis eerder samenwerking met terreurbeweging Boko Haram in Nigeria.
Gevaren
Woordvoerder Merlijn Stoffels van het Rode Kruis in Nederland zei vanmorgen op Radio 1 dat zijn organisatie in het verleden contacten heeft kunnen leggen met IS-commandanten. Die leidden toen tot de toevoer van hulpgoederen, waaronder drinkwater. Hij wees ook op de gevaren. „Er zijn de afgelopen jaren 49 hulpverleners doodgeschoten.”
Een ander probleem is dat het in Syrië en Irak niet altijd mogelijk is zelf te bepalen aan wie het Rode Kruis hulp biedt, aldus Stoffels. „IS eist dat we de spullen overhandigen. Die eis kunnen wij niet inwilligen, want dat betekent dat wij ons committeren aan een partij. Neutraliteit is voor ons erg belangrijk.”
Ook Artsen zonder Grenzen heeft contact met „strijdende partijen” in landen waar de hulporganisatie actief is, aldus algemeen directeur Arjan Hehenkamp vanmorgen desgevraagd. „Wij zijn net zo radicaal neutraal als het Rode Kruis. We hebben geen mening over politieke conflicten die er spelen in landen waar mensen onze hulp nodig hebben. We hebben met iedereen contact. Vechtende partijen vinden per definitie dat er aan de ander een geurtje kleeft. Dat vinden de Amerikanen van de Afghanen, en andersom. Daar mengen we ons niet in.”
Contacten met alle partijen zijn volgens Hehenkamp om drie redenen nodig. „Organisaties, ook al zijn ze extreem, moeten weten dat wij in hun land aanwezig zijn, we maken afspraken over de manier waarop wij de hulp willen geven en aan wie, en als er problemen zijn, weten ze ons te vinden. Als we deze afspraken niet maken, kunnen wij ons werk als hulporganisatie niet doen.”
Die afspraken lukken niet altijd, bekent Hehenkamp. „In Syrië zijn we al jaren bezig om op een goede manier samen te werken met de regering van Assad. Dat komt niet van de grond. De regering eist controle op ons werk en stelt voorwaarden aan de nationaliteit van de hulpverleners. Ze is bijvoorbeeld allergisch voor Amerikanen. Met dergelijke eisen gaan wij niet akkoord. We bepalen zelf wie we hulp geven en baseren dat op humanitaire afwegingen, niet op iemands politieke overtuiging.”
Bombardement
In Aghanistan lukte het wel om afspraken te maken met de taliban, zegt Hehenkamp. „Daar deed zich echter iets merkwaardigs voor. Artsen zonder Grenzen steunde het ziekenhuis in Kunduz, maar dat werd gebombardeerd door de Amerikanen. Daarbij vielen dertig doden, onder wie veertien stafleden van onze organisatie. De Afghaanse regering zei: Dat komt omdat jullie de taliban helpen en hun gewonden verzorgen. Voor ons geldt echter: ook een gewonde talibanstrijder is een patiënt die geholpen moet worden.”