Discussie Irak-oorlog is jaar na invasie ontaard in verkiezingsretoriek
„De wereld is veiliger nu het regime van Saddam Hussein in Irak is verdwenen”, aldus Amerika’s president George Bush enkele dagen geleden tijdens een rede op een militaire basis in Kentucky. Bush sprak er met geen woord over de onvindbare massavernietigingswapens, die een jaar geleden het belangrijkste argument vormden voor militair optreden tegen Bagdad.
Herhaaldelijk waarschuwden Bush en zijn topmedewerkers toen voor de acute dreiging die van Irak uitging. „In de aanloop naar de invasie van Irak zeiden de president en zijn secondanten herhaaldelijk dat Irak beschikte over massavernietigingswapens en dat dit een acute bedreiging vormde voor de VS en voor Amerika’s bondgenoten”, aldus een rapport van de Democratische fractie van het Huis van Afgevaardigden dat eerder deze week naar buiten kwam.
Volgens dit rapport hebben de Republikeinse president Bush, vice-president Dick Cheney, minister van Defensie Donald Rumsfeld, minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell en nationaal veiligheidsadviseur Condoleezza Rice niet minder dan 237 maal in het openbaar beweerd dat Irak beschikte over massavernietigingswapens en dat het land een „acute bedreiging” vormde voor de VS. Cheney beweerde zelfs enkele malen dat Washington precies wist waar Saddam Hussein zijn verboden wapensystemen verborgen hield.
Bush en de zijnen schuiven de verantwoordelijkheid voor hun verklaringen intussen af op de Amerikaanse inlichtingendiensten. „Wij zijn uitgegaan van de beste inlichtingen waarover wij op dat moment beschikten”, aldus Bush in Kentucky. Directeur George Tenet van de inlichtingendienst CIA verklaarde eerder deze maand echter tegenover de commissie inlichtingen van de Senaat dat de inlichtingendiensten, inclusief zijn eigen CIA, „nooit hebben gezegd dat Irak een acute bedreiging vormde.”
Minister Rumsfeld verklaarde enkele weken voor de invasie tegenover de Senaat „dat geen staat momenteel een groter en acuter gevaar voor de veiligheid van onze bevolking vormt dan Irak.” De bewindsman ontkent nu dat hij dit ooit gezegd heeft. Jammer voor hem, maar zijn verklaring is uiteraard opgenomen in de handelingen van het parlement. Deze nietes-wellesdialoog over de invasie vertroebelt intussen een concrete en feitelijke discussie over de oorlog, die vandaag precies een jaar geleden begon.
De vaagheid van argumenten en de gelijkhebberij die een genuanceerde discussie in de weg staan, worden nog versterkt door de verkiezingsstrijd die inmiddels in volle hevigheid is losgebarsten. In verschillende opiniepeilingen scoren Bush en Democratisch presidentskandidaat senator John Kerry momenteel ongeveer gelijk. Daarbij doet Bush het beter bij de vraag van wie men betere resultaten mag verwachten in de strijd tegen het internationaal terrorisme, waar de regering-Bush de invasie in Irak ook onder rekent.
Senator Kerry wekt meer vertrouwen als het om binnenlands-politieke vraagstukken gaat. Vooral bij de vraag wie er als president voor meer werkgelegenheid kan zorgen, scoort Kerry beduidend beter. Reden voor de Republikeinen om hem ervan te beschuldigen dat hij -Kerry- pleit voor een belastingverhoging van 900 miljard dollar. Dat is niet juist. Kerry pleit alleen voor herziening van het systeem voor volksgezondheid, die 900 miljard dollar zou gaan kosten. Waar hij dat geld denkt te vinden, heeft de senator nog niet onthuld.
De Democraten wijzen erop dat de economie weliswaar weer aantrekt, maar dat de groei van de werkgelegenheid daarbij achterblijft. Een gevolg van het Republikeinse beleid, volgens Kerry en de zijnen. Dit is volgens deskundigen een onjuist beeld. „De recente recessie was voor een belangrijk deel het gevolg van de implosie van de hightechsector. Die komt in zijn overdreven -opgeblazen- vorm niet meer terug en dat geldt ook voor de banen die daardoor werden gecreëerd. Dat heeft minder te maken met het beleid van president Bush dan wel met economische realiteiten”, aldus Clyde Prestowitz, analist van het Economic Strategy Institute in Washington (DC).
De Republikeinen beschuldigen Kerry ervan loze beweringen te doen. Twee weken geleden werd gemeld dat „Kerry verschillende buitenlandse leiders had ontmoet”, die tegen hem hadden gezegd dat zij hoopten dat hij zou winnen. Wie zijn dat dan wel? zo wilden de Republikeinen weten. Enkele dagen later bleek dat Kerry onjuist was geciteerd door verslaggever Patrick Healy van de Boston Globe. Die corrigeerde zijn verhaal. In werkelijkheid had Kerry gezegd dat hij „had gehoord” dat er buitenlandse leiders waren die aan hem de voorkeur gaven boven Bush.
Dit is genoegzaam bekend, maar desondanks blijven de Republikeinen hameren op dit punt, waarbij president Bush de senator ervan beschuldigt „met beweringen te komen die hij niet kan waarmaken.” Een sterke beschuldiging voor iemand die zelf zijn argumentatie inzake massavernietigingswapens voor de invasie van Irak, een jaar later niet kan waarmaken. Intussen schilderde vice-president Dick Cheney senator Kerry deze week af als „zwak” op het gebied van defensie en veiligheid - uiteraard gebaseerd op Kerry’s stemgedrag in de Senaat de afgelopen achttien jaar.
Om dit punt te illustreren wijzen de Republikeinen erop dat Kerry tegen vrijmaking van de 87 miljard dollar stemde om de oorlog in Irak te financieren, daarmee impliciet bewerend dat hij de Amerikaanse militairen „in de steek heeft gelaten.” In werkelijkheid stemde Kerry voor de financiering, zij het dat hij voor een ander financieringsvoorstel stemde dan het voorstel dat het uiteindelijk haalde. De Republikeinse senator John McCain heeft zijn partijgenoten nu opgeroepen tot een concretere discussie over de oorlog in Irak en over de beleidsprogramma’s die beide kandidaten de Amerikaanse kiezer voorleggen.
„De verkiezingspropaganda vertroebelt een heldere discussie over Irak een jaar na de invasie, en dat geldt evenzeer voor de beleidsprogramma’s die de twee kandidaten de kiezer bieden; dat is schadelijk voor de democratie”, aldus McCain. Voorlopig lijkt niemand naar hem te luisteren. „Het is inderdaad betreurenswaardig dat de discussie over Irak een jaar na de invasie nu als het ware wordt vertaald in verkiezingsretoriek. Het is zwart of wit, en dat geldt voor het beeld dat beide partijen schetsen. Dat maakt een genuanceerd oordeel over Irak na een jaar oorlog voor de meeste burgers oftewel kiezers erg moeilijk zo niet onmogelijk”, meent Doug Bandow van het Cato Research Institute in Washington (DC).