Politiek

Seculiere eenheidscultuur zet minderheden weg als onredelijk

De onderwijsvrijheid zoals wij die nu kennen, „zal er over twintig jaar waarschijnlijk niet meer zijn”, denkt dr. Floris Mansvelt Beck. Dat heeft alles te maken met een veranderde kijk van politieke partijen op tolerantie en liberalisme, betoogt hij in het proefschrift dat hij woensdag in Leiden verdedigde. „Daardoor raakt de ruimte voor minderheden om afwijkend te zijn, ingeperkt. De meerderheid ziet hen als onredelijk.”

Addy de Jong

8 December 2015 06:42Gewijzigd op 15 November 2020 23:53
beeld Frank van Rossum.
beeld Frank van Rossum.

Nee, Mansvelt Beck is niet de eerste die het vaststelt. Talloze wetenschappers en analisten gingen hem de achterliggende jaren voor. Soms schreven ze dat Nederland minder tolerant werd, soms dat het multiculturalisme op zijn retour was en soms dat het debat over integratie zich aan het verscherpen was. Maar uiteindelijk houden al die waarnemingen verband met dezelfde ontwikkeling: de levensbeschouwelijke diversiteit van onze verzuilde samenleving maakt –zoals de historicus James Kennedy het ooit formuleerde– plaats voor een dominante, seculiere eenheidscultuur, waarin voor afwijkende meningen en leefwijzen weinig ruimte meer is.

„Wat ik in mijn studie doe”, zegt Mansvelt Beck, „is deze thematiek nader onderzoeken op, zeg maar, de vierkante millimeter.” Nauwkeurig analyseert de jurist in zijn studie ”How we do things here” vijf parlementaire debatten uit de periode 2000-2013. Hij onderzocht welke posities diverse politieke partijen innamen in onder meer het debat over ritueel slachten en het debat over het rapport van de commissie-Blok over het integratiebeleid. Zijn conclusie: „Vrijheid en tolerantie zijn in de Nederlandse politiek nog steeds belangrijke begrippen, maar ze worden anders ingekleurd dan vroeger. Daardoor neemt de ruimte voor andersdenkenden om zichzelf te zijn, af.”

In welke opzicht worden de begrippen vrijheid en tolerantie anders ingekleurd?

„In theorie kun je, als het om levensbeschouwelijke vrijheid gaat, twee vormen van liberalisme onderscheiden. De ene noem ik het verzuilingsliberalisme. Daarin staat gewetensvrijheid centraal. Deze vorm van liberalisme gaat ervan uit dat verschillende morele gemeenschappen in één samenleving moeten kunnen samenleven zonder dat de één de ander de maat neemt. De andere noem ik het levensbeschouwelijk liberalisme. Die verheft de vrijheid van meningsuiting tot dé centrale waarde. Individuen moeten de ruimte krijgen hun eigen leven vorm te geven, moeten zich desgewenst kunnen ontdoen van onredelijke opvattingen die hun sociale omgeving hun aanreikt en zij moeten andere levensbeschouwingen juist wél kunnen bekritiseren. In de parlementaire debatten die ik analyseerde, zie ik beide posities terug, maar het levensbeschouwelijk liberalisme domineert wel. Dat is voor religieuze minderheden een bedreigende ontwikkeling.”

Het debat over de rituele slacht eindigde er juist in dat er voor religieuze minderheden ruimte bleef om hun eigen riten te handhaven.

„Dankzij de Eerste Kamer kwam het inderdaad vooralsnog niet tot een verbod op rituele slacht. Maar ik ben ervan overtuigd dat dit debat terug gaat keren op de politieke agenda.

Nog afgezien daarvan blijft het opmerkelijk dat in de Tweede Kamer in 2011 zo’n duidelijke meerderheid gewetensvrijheid ondergeschikt maakte aan dierenwelzijn. Wat ik opvallend vind aan het debat in de Tweede Kamer is dat de vrijheid van godsdienst, zoals verwoord in artikel 6 van de Grondwet, eigenlijk alleen voor CDA, ChristenUnie en SGP een levende institutie vormde. De overige partijen namen de godsdienstvrijheid eigenlijk niet mee in hun gedachtegang over wat er ten aanzien van ritueel slachten mag en niet mag. Voor de overgrote meerderheid van de Kamer ging het debat over de rituele slacht alleen over dierenleed en dierenwelzijn, en totaal niet over tolerantie. Eigenlijk dicteerde de meerderheid van de Kamer de termen waarin het debat moest plaatsvinden.”

Een politicus of een fractie kan toch nooit gedwongen worden een debat alleen maar te voeren in de termen en begrippen van de tegenstander?

„Toch zag je iets dergelijks wel gebeuren. Het was voor de andere partijen haast niet te vatten dat CDA, ChristenUnie en SGP zeiden: wij zien dit anders, voor ons is hier de godsdienstvrijheid in het geding. En ze negeerden dus de argumentatie op dit punt. Daardoor voelden de christelijke partijen zich verplicht om een dubbele strategie te hanteren en naast hun grondwettelijke pleidooi óók de discussie aan te gaan in termen van dierenwelzijn en wetenschappelijke argumenten. Zo van: „Wíj zijn óók tegen dierenleed, en als er wetenschappelijk bewijs komt van onaanvaardbaar lijden, zullen we ons daarbij neerleggen.” Dat maakte die partijen heel kwetsbaar. Niet alleen omdat nieuwe wetenschappelijke gegevens hen opnieuw onder druk zetten, maar het maakte ze ook gevoelig voor het verwijt van hypocrisie. In de trant van: „Jullie komen wel met praktische argumenten, maar ten diepste zijn die voor jullie niet doorslaggevend.””

CDA, ChristenUnie en SGP moesten die ”dubbele strategie” toch wel kiezen? Als ze alleen op godsdienstvrijheid hadden gehamerd, had het verwijt geklonken: „Maakt het jullie dan helemaal niet uit hóé dieren gedood worden?”

„Dat klopt. Het debat laat in elk geval zien dat de mogelijkheid om andere argumenten te kiezen dan die door de meerderheid worden herkend en erkend, in de praktijk nauwelijks bestaat. Als in een samenleving of parlement een ruime meerderheid het zeer eens is over wat redelijk is, wordt het voor een minderheid heel moeilijk om daar tegenover te stellen: jullie redelijkheid is de onze niet.”

Vond u in uw onderzoek nog andere voorbeelden van een nieuwe inkleuring van het liberale vrijheidsbegrip?

„In het debat over het rapport van de commissie-Blok kwam regelmatig de onderwijsvrijheid ter sprake. In hoeverre moeten scholen eraan meehelpen dat allochtone minderheden in onze cultuur integreren? In dat debat merk je dat artikel 23 van de Grondwet onder druk staat. Als ik zie hoe politieke partijen over de onderwijsvrijheid spreken, zou het me zeer verbazen als die over twintig jaar nog in de huidige vorm bestaat.

Sommige partijen, zoals de SP, geven ronduit aan dat ze ervan af willen. Bij andere partijen, zoals PvdA, VVD en D66, merk je dat ze een andere omschrijving van de vrijheid van onderwijs willen hanteren. Voor hen gaat het om de vrijheid van individuele personen om hun school te kiezen, of dat nu een jenaplanschool of een christelijke school is. Historisch gezien is dat natuurlijk nooit de essentie van de onderwijsvrijheid geweest.

Overigens is het opvallend dat in het Kamerdebat over het rapport van de commissie-Blok, in 2004, het CDA zich niet mengt in de discussie over artikel 23. Die partij wil daar haar vingers niet aan branden, maar zet alle kaarten op de noodzaak voor minderheden om te integreren.”

De invloed van 9/11?

„Ongetwijfeld. De aanslag op de Twin Towers vormt, met betrekking tot de gedachtewisseling in Nederland over minderheden, integratie, tolerantie en pluriformiteit, een waterscheiding. Dat zie je heel goed in het debat over de goedkeuringswet van het Kaderverdrag Bescherming Nationale Minderheden. Als het Nederlandse parlement hierover in 2000 begint te debatteren, hanteert men een heel brede definitie van minderheden die beschermd moeten worden: niet alleen de Friezen, maar ook alle naoorlogse arbeidsmigranten uit niet-westerse landen. Voor het thema is in de maatschappij weinig belangstelling. Slechts twee landelijke dagbladen besteedden er aandacht aan: het AD en Trouw.

Maar als de politieke behandeling van de goedkeuringswet, na een pauze van enkele jaren, in 2004 wordt hervat, zie je een totale omkering van posities. Inmiddels is het thema hot geworden en proberen politici de definitie van nationale minderheid zo klein mogelijk te maken: alleen de Friezen! Aan andere morele gemeenschappen wil men geen bijzonder status verlenen. Wat dit betreft heeft 9/11 een moeilijk te overschatten invloed gehad.”

De ruimte voor morele minderheden om in denken en handelen af te wijken van de meerderheid neemt –stelt u– af. Over welke groepen hebben we het dan concreet? In feite alleen over orthodoxe christenen en moslims?

„Wat je ziet gebeuren is dat er door de ontzuiling en de secularisering in levensbeschouwelijk opzicht in Nederland een tamelijk homogene meerderheid is ontstaan. Die meerderheid lijkt er in toenemende mate moeite mee te hebben het eigen gelijk te relativeren en respect te tonen voor kleine morele gemeenschappen die qua opvattingen blijven afwijken van de meerderheid. Ze hebben er geen oog voor dat ook hun eigen opvattingen het product zijn van hun afkomst en opvoeding. Daardoor kunnen ze andersdenkenden makkelijk wegzetten als onredelijk.

Op dit moment lijden orthodoxe christenen en moslims daar misschien het meest onder, maar dat kunnen in de toekomst ook andere, niet-religieuze groepen zijn, bijvoorbeeld de antiglobalisten, die zich niet kunnen vinden in de algemeen aanvaarde, in steen gebeitelde uitgangspunten van de kapitalistische markteconomie.”

Had het niet voor de hand gelegen om in uw studie ook aandacht te besteden aan het debat over het homohuwelijk?

„Ik heb dat om praktische redenen buiten beschouwing gelaten. Want hoewel een deel van het parlementaire debat hierover inderdaad binnen het tijdsbestek 2000-2013 valt, valt een ander deel ervan voor en na deze periode. Als ik dat had meegenomen zou mijn onderzoek te zeer zijn uitgedijd. Maar inhoudelijk past het inderdaad heel goed binnen de thematiek. Ik ga me daar in de toekomst zeker nog in verdiepen. Want ook in de gedachtewisselingen over het homohuwelijk zag je dat een meerderheid de termen dicteerde waarbinnen het debat gevoerd moest worden. En dat een minderheid klaagde: „Maar moeten we dan allemaal gaan denken zoals D66?” En dat is precies het punt waar het in mijn onderzoek om draait.”


Floris Mansvelt Beck (1974) werkt als politiek filosoof aan de Universiteit Leiden. In zijn proefschrift ”How we do things here. Moral communities, integration and toleration in the Netherlands: competing interpretations of liberalism in parliamentairy practice, 2000-2013” (”Zo zijn onze manieren. Morele gemeenschappen, integratie en tolerantie in Nederland: concurrerende interpretaties van liberalisme in de parlementaire praktijk, 2000-2013”) analyseert hij een vijftal debatten die in het begin van de 21e eeuw in het Nederlandse parlement werden gevoerd. Het boek sluit af met een samenvatting in het Nederlands.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer