Binnenland

Ko Colijn: Op de vrije markt om oorlog en vrede uit te leggen

Officieel werkt prof. Ko Colijn niet eens bij Clingendael, maar hij is er wel directeur. De Erasmus Universiteit detacheerde hem tijdelijk bij het Haagse instituut, maar dat duurde langer. Zelf maakt hem dat niets uit. Als er een beroep op hem wordt gedaan, staat hij klaar om alles rond oorlog en vrede toe te lichten.

Evert van Vlastuin

13 November 2015 21:12Gewijzigd op 15 November 2020 23:20
Ko Colijn. Beeld RD, Anton Dommerholt
Ko Colijn. Beeld RD, Anton Dommerholt

Hij loopt met een stok. De ziekte ADCA maakt zijn spieren „ongehoorzaam.” Voorlopig zit de stramheid vooral in zijn benen. Autorijden wordt lastig. En bij het tikken merkt hij al dat de vingers minder goed meedoen. De erfelijke aandoening kan ooit op zijn kaak slaan en het spreken belemmeren.

Instituut Clingendael komt deftig over, in een 17e-eeuwse landhuis en een groot park in Den Haag. De directeur loopt er met los boord rond. Aan de boekenplank hangen twee stropdassen, voor het geval de televisie subiet commentaar wil op een brandhaard. Aan de binnenkant van de deur hangt op zijn kop een bordje ”Silence: Live Broadcast”.

Colijn was dit jaar als defensiedeskundige op bezoek bij het politiekorps Haaglanden. Het gesprek ging over de strijd om de Syrische stad Kobane, aan de Turkse grens. Een politieman zei toen iets wat bleef hangen. „De slag om Kobane woedt ook bij ons in de Schilderswijk.”

Deze opmerking bevestigt voor Colijn dat het wereldnieuws niet meer ver weg is. „Deze agent had het gevoel dat hij op Madurodam­formaat voor Veiligheidsraad moest spelen. Oorlogen dringen de huiskamer binnen. En de vluchtelingen staan massaal op de stoep.”

Terugkijkend ziet Colijn de omslag in 1991, bij het Amerikaanse optreden tegen Irak in Koeweit. „Generaal Schwarzkopf kwam toen op televisie om met een stokje op de kaart aan te wijzen waar zijn troepen zaten. Vanaf toen werd het gebruikelijker om iemand in de studio te halen en te laten vertellen wat we zien.”

Colijn dankt er voor een deel zijn bekendheid aan. Als wapenexpert zit hij regelmatig in het NOS Journaal. „Deskundigen weten natuurlijk niet alles. Maar ze hebben wel een kennisvoorsprong.”

Hebt u weleens een fout gemaakt?

„Ik behoorde in 2003 tot de velen die geloofden dat Irak massavernietigings­wapens had. Ik kon me niet voorstellen dat de Amerikaanse minister Powell zomaar iets zei. Dat vond ik overtuigend genoeg om vanuit dat perspectief te gaan praten. Ik relativeerde dat wel door erbij te zeggen: als het allemaal klopt. Maar met de kennis van nu weten we dat het anders was.”

Toch waren er toen ook twijfelaars.

„Maar die hadden evenmin de kennis om het tegendeel te bewijzen. De Nederlandse inlichtingendiensten en politici namen aan dat Saddam Hussein chemische wapens op raketten had die hij binnen 45 minuten kon afschieten.

Bovendien meldden commerciële satellietstations bewegingen van vrachtauto’s, wat kon wijzen op het vervoer van biologische wapens. Voor de inschatting van wat er in de laadbak zat, waren we afhankelijk van inlichtingendiensten. En die hebben ons vertrouwen misbruikt. Gelukkig is dat informatiemonopolie inmiddels doorbroken.”

Herinnert u zich nog uw eerste tv-optreden?

„Dat was in 1978 in VARA-Visie. Ik denk dat het ging over de neutronenbom. Kernbewapening was voortdurend voorpaginanieuws. Mijn eerste stuk in Vrij Nederland ging daarover. Ik werkte toen samen met Paul Rusman en we hadden de wind mee. In 1989 zijn we samen gepromoveerd op een onderzoek naar Nederlandse wapenexport.”

Na zo veel mediaoptredens word je BN’er, bekende Nederlander. Is dat aangenaam?

„Mediaoptredens worden nooit routine. Ik beleef ze altijd als een examen. En die bekendheid gaat erg op en neer. Rond de oorlog in Irak voelde ik het wel, maar toen was ik bijna dagelijks op televisie. Daar hoort bij dat mensen je op straat herkennen. Je krijgt ook uitnodigingen van lifestylebladen die je helemaal niet kent.”

Gaat u daarop in?

Stellig: „Nee. Ik treed ook niet op in spelletjes­programma’s. Die vermenging van entertainment en professionaliteit vind ik afschuwelijk.”

Aan Amerikadeskundige Maarten van Rossem is zelfs een glossy gewijd: Maarten. Zou u voelen voor een glossy Ko?

„Ab-so-luut niet. Ik ben beschikbaar om iets te vertellen over mijn vakgebied, en daar blijft het bij. Door mijn werk hier treed ik wel iets makkelijker op, want nu kan ik het koppelen aan het merk Clingendael.”

Toen u hier in 2010 directeur werd, kwam u als probleemoplosser. Hoe gaat het momen­teel met Clingendael?

„Dat eerste viel wel mee, maar er waren wel spanningen. Momenteel gaat het goed. De omzet is verdubbeld.

De band met de overheid wordt losser. Als ik hier de arbeidsvoorwaarden wil ver­anderen, moet ik formeel eerst toestemming van Buitenlandse Zaken en Defensie hebben. Die ministeries willen daarvan af.

Wij doen bij Clingendael drie dingen: onder­zoek, opleiding en voorlichting. Onder­zoek doen we in opdracht. De overheid vraagt bijvoorbeeld scenario’s van wat er zou kan gebeuren. Wij kijken iets verder vooruit dan ministeries, hoewel ook wij de Krimcrisis niet hebben voorzien.

Ook bedrijven als beleggersinstellingen vragen ons wel de risico’s in de wereld in kaart te brengen. Onze ministeries kunnen hun kennis ook bij andere denktanks inkopen. De tijd dat wij werden gezien als voorkeursleverancier, is voorbij. Wij werken in een concurrerende markt met wereldwijd 7000 vergelijkbare denktanks.

Elk jaar komen zo’n duizend diplomaten uit meer dan honderd landen bij ons voor een opleiding. In de Syrische oppositie zijn er veel artsen en advocaten zonder ook maar enige diplomatieke ervaring. Zulke mensen komen hier om te leren wat het is om met je vijand rond de tafel te zitten.

Het netwerk van diplomaten wereldwijd dat een opleiding aan Clingendael heeft gehad, ligt rond de 5000. Daartoe hoort ook de minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië. De Nederlandse regering gebruikt dat netwerk om contact te leggen.

Als Clingendael bieden we ondersteuning aan diplomatie van de tweede lijn. Deze week hadden we daarom een groep uit Cyprus, voor verkennende gesprekken.

Verder geven we op verzoek toelichting op het wereldgebeuren. Onlangs was ik op een heidag bij het CDA, maar ik ben ook wel bij de VVD geweest.”

En de PVV?

„Interessante vraag. Als deels gesubsi­dieerde instelling kunnen we er niet omheen elke partij gelijk te behandelen.”

Een van de thema’s van Clingendael is veilig­heid. Onderzoekers zeggen dat de wereld veiliger is geworden, maar de man in de straat beleeft dat anders. Hoe kan dat?

„Dat is een ongemakkelijk verschil. Het lijkt een beetje op wat we in het binnenland zien: het aantal misdrijven daalt, maar de burger heeft een ander beeld.

Tien jaar geleden kwam het Human Security Report met de verbijsterende conclusie dat we in een tijd van vrede leven. Na de aanvallen op het WTC en de toestand in Irak, kon men dat niet geloven.

Toch klopte het. De wereld was twee keer zo veilig als in 1989. Het aantal grote oorlogen was van zestig per jaar gedaald naar dertig, net als het aantal slachtoffers. Het aantal oorlogen zit nu trouwens weer rond de veertig.

Tijdens de Koude Oorlog vond een op de vijf mensen de wereld onveilig, tegenwoordig zijn dat er twee op de vijf. Terwijl de feiten anders zijn.

Hier is wel een verklaring voor. Mensen zien veel meer oorlogen via de media. Boven­dien worden tegenwoordig veel meer zaken als veiligheidskwestie bestempeld.

Ook oorlogen zijn tegenwoordig anders. Toen G. B. J. Hiltermann de wereld duidde, werden er nog voornamelijk oorlogen tussen landen gevoerd. Die dertig of veertig oorlogen van nu zijn veelal geen interland-oorlogen, maar burgeroorlogen of andere conflicten.”

Hebben lobbyorganisaties de neiging om de sticker ”veiligheid” te gebruiken om hun punten groter gewicht te geven?

„Ja. President Obama heeft Oekraïne nooit een grote dreiging genoemd, maar wel ebola en het klimaat. Ik ben benieuwd of China en de VS op de komende top in Parijs klimaat als veiligheidskwestie zullen behandelen. Dat etiket maakt het misschien makkelijker om de zaak op de agenda te krijgen, maar lastiger om een akkoord te bereiken. Landen hebben dan de neiging om de hakken in het zand te zetten.”

In Amerika is weleens gesproken over een oorlog zonder doden. Is dat haalbaar?

„De Amerikanen waren na de operatie Desert Storm in 1991 in Irak erg optimistisch. Er waren slechts 140 doden aan hun kant, van wie de helft door eigen vuur.

Maar dat optimisme is getemperd. Sindsdien zijn veel veteranen namelijk alsnog aan de gevolgen van de oorlog gestorven. Dat noemen we de uitgestelde doden.

Onbemande vliegtuigen geven vandaag misschien wel een illusie van een veilige oorlog, maar hierdoor vallen juist veel burger­slachtoffers. Een oorlog zonder doden is volgens mij onbereikbaar.”

Als u de brandhaarden beschouwt, werkt u dan vanuit een specifiek wereldbeeld?

„Nee. Het religieuze beeld van de zondagsschool en mijn vrijzinnige opvoeding heb ik achter me gelaten.

Ik behoor tot de wat optimistische stroming in de internationale betrekkingen. Volgens mij wordt de wereld iets beter. Gezien de vooruitgang op het gebied van de mensenrechten denk ik ook niet dat de mens slecht is.

Door de atoombom zijn we ook bang geworden voor nieuwe oorlogen, wat in zekere zin een zegen is. De grootmachten hebben voor het eerst zeventig jaar lang een oorlog weten te vermijden.

Natuurlijk zie ik wel de vijftig, zestig of wel zeventig falende staten. Maar daar staat tegenover dat de internationale gemeenschap zichzelf een verplichting heeft opgelegd om het zwakke in de wereld te beschermen; de ”responsibility to protect”. In Libië is dat verkeerd toegepast en daarom ligt het voorlopig in de ijskast. Maar als principe is het niet weg. Terwijl het honderd jaar geleden ondenkbaar zou zijn geweest dat we onrecht in het buitenland zouden gaan bestrijden.

Ik hang dus een soort vooruitgangsgeloof aan, afkomstig uit de seculiere verlichting.”

Hoe belangrijk is religie in de wereld?

„Ze inspireert veel mensen. Vaak tot conflicten, soms tot verdraagzaamheid. Veel conflicten zijn religieus van aard.”

U bent lid van de PvdA. Zou u een aanbod om minister van Defensie te worden overwegen?

„Uhm, nou, overwegen wel. Maar ik zie dat niet als volgende doel. Ik ben ooit lid van de partij geworden, en daarmee is eigenlijk alles gezegd.”

Hij kijkt naar zijn wandelstok: „Ik beweeg me steeds moeilijker. Wat mij betreft is de adviserende rol het logische eindpunt. Ik doe dit werk al sinds 1976. Dat is heel lang. Er zijn weinig anderen met dit specialisme, dus er valt nog genoeg te doen.”

Iemand zei eens: Colijn begint pas te praten als hij wordt gevraagd. Waarom zo bescheiden met zo veel ervaring?

„Ik dring me niet op, beklim geen barricaden, en zeg ook vooral niet dat ik de enige of de beste ben. Maar diep in mij zit de gedachte van de ”publieke dienaar”: als er een beroep op je wordt gedaan, dan ben je er.”


Levensloop prof. dr. J. Colijn

Ko Colijn werd in 1951 in Den Haag geboren. Aan de universiteit in Leiden studeerde hij politieke wetenschappen. Na zijn studie begon hij in 1978 als journalist voor Vrij Nederland, waar hij nog steeds een rubriek over internationale politiek vult. In 1989 promoveerde hij op een onderzoek naar het Nederlandse wapen­exportbeleid. Sinds dat jaar doceert hij aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.

Namens het Nederlands Genootschap Internationale Zaken (NGIZ) is hij bijzonder hoogleraar internationale betrekkingen. Sinds 2010 is hij directeur van het instituut Clingendael.

Colijn heeft een partner en een dochter.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer