Binnenland

Moordenaar begraaft slachtoffer vaak in eigen omgeving

Om uit handen van de politie te blijven, begraven moordenaars soms hun slachtoffers. Hoe doen ze dat? En waar? Onderzoekers van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) lichten een tipje van de sluier op.

J. Visscher

11 November 2015 22:47Gewijzigd op 15 November 2020 23:17
Pension in het Friese Anjum, waar in 1997 twee vermoorde mannen werden opgegraven. beeld Leeuwarder Courant, Paul Janssen
Pension in het Friese Anjum, waar in 1997 twee vermoorde mannen werden opgegraven. beeld Leeuwarder Courant, Paul Janssen

Een opzienbarende vondst doet de politie in het voorjaar van 2014. In een bos in het Limburgse Arcen vinden speurders een geheim graf. Daarin liggen de lichamen van twee Marokkanen uit Venray die sinds 2006 worden vermist. De twee –Karim Fourkour (19) en Fouad Bendalla (23)– werden in mei 2006 betrapt tijdens het leeghalen van een hennepplantage. Ze werden doodgeschoten en begraven.

In april dit jaar wordt onder anderen Lau G. (1963) voor de dubbele moord veroordeeld. De slachtoffers lagen vlak bij een vroegere woning van hem begraven. Lau G. krijgt levenslang. Daags na het vonnis berooft hij zich in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught van het leven.

Ook moordenaar Richard H. uit Zoetermeer begraaft zijn slachtoffers. Weerzinwekkend genoeg vermoordt H. in april 2005 (hij is dan 33 jaar) zijn vrouw Claudia (31) en zijn twee dochtertjes Marieke (5) en Charlotte (3). De drievoudige moord voltrekt zich in H.’s woning in Zoetermeer. Hij wilde zijn buitenechtelijke escapades met een Poolse vrouw voor zijn familie verborgen houden. Richard H. stopt de lichamen in zijn auto en begraaft ze in een Brabants recreatiegebied waar hij vroeger op vakantie ging. Later worden de slachtoffers op aanwijzen van H. gevonden. Veroordeelt de rechtbank H. nog tot levenslang, in hoger beroep krijgt hij in 2007 twintig jaar en tbs.

Oude kranten

Moordenaars die hun slachtoffer(s) begraven: van tijd tot tijd doet het fenomeen zich voor. Hoe ver vervoeren de daders de doden alvorens hen in de aarde te verbergen? En: in welk soort grond doet de moordenaar zijn gruwelijke activiteit?

Op dat soort vragen probeerde Lieke Dix (24) de afgelopen maanden antwoord te vinden. Tijdens een stage bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in Den Haag onderzocht ze voor haar studie forensische criminologie moordzaken waarbij de dader zijn of haar slachtoffer(s) in een clandestien (verboden, geheim) graf verborg.

Dix nam 88 moordzaken vanaf 1960 onder de loep. Ze gebruikte gegevens van de politie en het NFI en pluisde oude kranten uit. De studente werd begeleid door Roosje de Leeuwe (43), een van de twee forensisch archeologen van het NFI (zie ook ”We onderzoeken graf met de hand”). Vorige week presenteerde het instituut de onderzoeksresultaten.

Amerika

Moordenaars blijken hun slachtoffer(s) doorgaans „redelijk dicht bij” de plek te begraven waar die slachtoffers voor het laatst zijn gezien, de zogeheten vermissingslocatie. Dix: „Zo’n 60 procent van de slachtoffers is binnen een straal van 10 kilometer van die locatie begraven. In 47 procent van de gevallen gaat het om een straal van minder dan 5 kilometer. Van de 88 onderzochte zaken werd 18 procent van de slachtoffers zelfs binnen een straal van 20 meter begraven.”

Wetenschappelijk onderzoek naar vragen over hoe en waar moordenaars hun slachtoffers begraven, was er tot op heden nauwelijks, zegt Dix. „Wel zijn er wat gegevens uit Amerika beschikbaar. Ook uit die cijfers blijkt dat daders hun slachtoffers in veel gevallen binnen een straal van 9 kilometer van de vermissingslocatie begraven. Amerika is een veel uitgestrekter land, maar kennelijk maakt dat gegeven dus niet veel uit.”

Verhullen

Hoe verklaart Dix het feit dat moordenaars hun slachtoffers vaak in de nabije omgeving begraven? „We vermoeden dat daders zo snel mogelijk van het lichaam af willen. Ze willen de moord verhullen en proberen bewijsmateriaal weg te werken. Hoe langer ze slepen met een slachtoffer, hoe groter de kans dat ze worden gezien. Waarschijnlijk speelt ook mee dat de dader een locatie in zijn eigen omgeving kent. Hij weet bijvoorbeeld of er in een bos veel of weinig mensen wandelen. Of de werkwijze van de daders te maken heeft met hun wens zo snel mogelijk af te zijn van het lugubere idee dat ze bijvoorbeeld in hun auto een dode vervoeren? Dat zou goed kunnen. Maar het blijft bij vermoedens. Ik heb geen daders geïnterviewd.”

Criminele milieu

Wordt bij moordzaken in de relationele sfeer een slachtoffer doorgaans binnen 10 kilometer in de aarde verborgen, bij liquidaties in het criminele milieu leggen daders langere afstanden af om een slachtoffer te begraven. Gemiddeld liggen die slachtoffers –meestal omgekomen door drugsgerelateerd geweld– op 44 kilometer van de vermissingslocatie verscholen. „Vermoedelijk heeft de grotere afstand die mensen in het criminele milieu afleggen te maken met het feit dat slachtoffers in de onderwereld vaker met voorbedachten rade worden omgebracht. De daders hebben dus tijd om van tevoren een locatie te zoeken waar ze het slachtoffer willen begraven. Om het de politie moeilijker te maken het slachtoffer te vinden, verstoppen daders het slachtoffer tientallen kilometers vanaf de vermissingslocatie.”

Zandgrond

Meestal worden moordslachtoffers in zandgrond begraven, afgaand althans op NFI-waarnemingen in 25 zaken vanaf 2005. Van de slachtoffers werd 76 procent in zandgrond verborgen, 20 procent in klei en 4 procent (ofwel 1 persoon) in veengrond. „Driekwart van de slachtoffers is dus in zand begraven, terwijl Nederland maar voor 41 procent uit zandgrond bestaat. Een logische verklaring is dat bos meestal op zandgrond groeit. Bekend is dat zo’n 60 procent van de moordslachtoffers door de daders in een bosgebied wordt begraven.”

Kruipruimte

Bij moordzaken in de relationele sfeer (zoals partnerdoding) begraaft de dader het slachtoffer in 29 procent op eigen grondgebied: in de tuin naast of kruipruimte onder de eigen woning. „Iemand durft het dan kennelijk niet aan om met het slachtoffer de straat op te gaan, ook ’s nachts niet. Ook kan meespelen dat de dader moeite heeft om op onbekend gebied snel een graf te delven. In zijn eigen omgeving kan hij daar meer tijd voor nemen.”


„We onderzoeken graf met de hand”

Elk onderzoek in een opgespoord ‘moordgraf’ waar ze bij betrokken was, kan Roosje de Leeuwe (43) zich nog herinneren.

Zo’n vijftien graven van moordslachtoffers groef De Leeuwe de afgelopen jaren uit. Ze is een van de twee forensisch archeologen bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De Leeuwe speurt naar en in de clandestiene graven in opdracht van de politie. „We stuiten op graven van enkele dagen oud, maar ook van bijvoorbeeld dertien jaar oud.”

Voorzichtigheid

Bij het uitgraven van zo’n graf, vaak ergens in een bos, is voorzichtigheid geboden, vertelt De Leeuwe. „We zijn doorgaans zo’n acht uur bezig om een clandestien graf te doorzoeken. Bij voorkeur graven we met de handen of met behulp van houten spateltjes. Laagje voor laagje halen we de vulling van het graf weg. Zo proberen we te voorkomen dat we bewijsmateriaal –dat immers naar de dader kan leiden– te vernietigen. Als een mogelijke vindplaats overwoekerd is met onkruid, halen we alleen het bovenste laagje met bijvoorbeeld een graafmachine weg en daarna gaan we met de hand verder. De grootte van planten die boven een graf groeien, zegt iets over de tijd die iemand onder de grond verborgen heeft gelegen.”

Om te bepalen of er op een locatie daadwerkelijk een moordslachtoffer ligt verstopt, maken de NFI’ers onder meer gebruik van een grondboor. „Met een grondboor kun je een kolommetje aarde naar boven halen. De aarde bestaat uit verschillende lagen. Aan zo’n kolommetje grond kun je zien of de lagen zijn verstoord. Als dat het geval is, kan er iemand begraven liggen.”

Spade

Ook bij het onderzoek naar de bodem van de grafkuil is behoedzaamheid cruciaal, zegt De Leeuwe. „Onder in het graf kunnen steeksporen zitten van het gereedschap dat de dader heeft gebruikt. Denk bijvoorbeeld aan een tuinspade. Dergelijke informatie kan de politie helpen bij het opsporingsonderzoek.”

Wat is het moeilijkst bij het speurwerk naar en in graven waar moordslachtoffers liggen? „Het afbakenen van je zoekgebied. Je kunt niet zomaar een groot bos afgraven. Daar heeft de politie de tijd en mankracht niet voor. Het stageonderzoek van Lieke Dix (zie hoofdartikel) bij het NFI toont in ieder geval aan dat zeker in de relationele sfeer de dader het slachtoffer vaak binnen een straal van zo’n 10 kilometer van de vermissingslocatie begraaft. Van dat feit moeten we ons goed bewust zijn.”

Knop

Wroeten in graven van slachtoffers van moord – dat lijkt nogal luguber werk. Hoe ziet De Leeuwe dat? „Ik doe mijn werk als forensisch archeoloog en zet als het ware een knop om. Gelukkig heb ik nog geen clandestiene graven met kinderen hoeven opgraven. Ik doe geen onderzoek naar het lichaam zelf. Dat is werk voor de patholoog. Ik moet proberen de politie informatie te verschaffen over bijvoorbeeld grondsoort en ouderdom van een graf. Voor mijn baan bij het NFI, waar ik sinds 2011 werk, was ik al veldarcheoloog. Ik zeg weleens: Ik heb overal in Nederland gegraven.”


Urker visser krijgt identiteit

Ze speuren niet alleen naar en in graven met daarin moordslachtoffers, de forensisch archeologen De Leeuwe en haar collega Mike Groen helpen ook bij de identificatie van onbekende personen die op een reguliere begraafplaats ter aarde zijn besteld.

Zo werd dit jaar met DNA-onderzoek de identiteit vastgesteld van een anonieme drenkeling die op een speciale begraafplaats op Schiermonnikoog lag. Het betreft de Urker visserman Albert Zwaan. Hij was van een van de vijf bemanningsleden van de Urker kotter UK 91, die in 1968 verging. Alle bemanningsleden kwamen daarbij om. Enkele weken geleden werd Zwaan herbegraven in Urk. Ds. G. Oberink, predikant van de hervormde gemeente De Ark in Urk, leidde een herdenkingsdienst in het Kerkje aan de Zee.

Een flink deel van de taak van de twee forensisch archeologen van het NFI betreft het onderzoeken van gevonden botmateriaal, bijvoorbeeld uit de Noordzee. „Jaarlijks dateren we meerdere botten uit zee. Denk aan een gevonden onderkaak. Die zou van een opvarende van een recent vergaan schip kunnen zijn. In zo’n 90 procent van de in zee gevonden botten gaat het om resten van voor het jaar 1900.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer