Positief christelijke kamp is anno 2015 klein geworden
Positief christelijk? Een beetje verrassend was het wel dat SGP-leider Van der Staaij zijn eigen partij vorige week met díé woorden aanduidde. In een reportage van Nieuwsuur over recente veranderingen in de staatkundig gereformeerde gelederen, vroeg verslaggever Pim van Galen hem hoe hij de huidige SGP het liefst zou willen typeren. Het korte antwoord van Van der Staaij: „Als een positief christelijke partij.”
Best opmerkelijk. Niet als „een theocratische partij.” Ook niet als „een reformatorische partij.” Nee, waar de ChristenUnie bij haar oprichting in 2000 nog discussieerde over de vraag of de term ”gereformeerd” niet in de partijnaam behoorde terug te komen, houdt Van der Staaij het anno 2015 voor de SGP onbekommerd op „positief christelijk.”
Over die term zijn, historisch gezien, interessante dingen te zeggen. Een kabinet dat zich nadrukkelijk met die naam tooide, was Colijn IV (1937-1939), een coalitie die bestond uit enkel confessionele partijen en die koningin Wilhelmina in haar Troonrede liet zeggen dat „het een steeds dringender eis is dat in wetgeving en bestuur voor alles Gods Wet tot opperste richtsnoer worde genomen.”
Regeringspartijen ARP, CHU en RKSP gebruikten de formule positief christelijk, zo schrijft Eginhard Meijering in ”Hoe God verdween uit de Tweede Kamer”, zoals die in rechtzinnige kringen altijd was gebruikt, namelijk voor een christendom dat méér wilde zijn dan alleen een praktisch christendom. Of, zoals ARP-leider Schouten het in 1937 uitdrukte: „Voor de kennis van de christelijke grondslagen van onze maatschappij kan men niet zonder de bijzondere openbaring van God, vervat in de Heilige Schrift.”
Positief christelijk was toen dus niet primair een term die een bepaalde breedte wilde suggereren, maar eerder één die afbakening beoogde. Het ging de gebruikers van deze benaming om de overtuiging dat christelijke zeden ten diepste niet los verkrijgbaar zijn van het klassieke geloof in Christus als Verlosser der wereld. De liberale leider Oud had dat goed begrepen en haakte juist daarom bij de kabinetsformatie van 1937 af. Hij wilde zichzelf wel christelijk noemen, maar beslist niet in dogmatische zin, en daarom ook niet positief christelijk.
Zo is er dus vanuit de geschiedenis bezien best iets voor te zeggen dat de SGP zich heden ten dage positief christelijk noemt. Hiermee schaart de partij zich in het kamp van allen die vonden en vinden dat alleen het christelijk geloof het juiste zicht op de werkelijkheid biedt en dat alleen het vasthouden aan Bijbelse grondgedachten en leefregels een gezonde en rechtvaardige menselijke samenleving garandeert.
Van belang daarbij is dat dit kamp tegenwoordig heel klein geworden is. Aangezien het CDA al jaren op het standpunt staat dat het in de praktische politiek niet hoeft uit te maken of je christen, moslim, hindoe of humanist bent, zijn de enige partijen die nog uitgaan van de onmisbaarheid van de christelijke openbaring in de politiek, de ChristenUnie en de SGP.
Natuurlijk hebben negen van de tien Nieuwsuurkijkers dit alles niet op hun netvlies. Zij vatten de term waarschijnlijk eenvoudigweg op als: christelijk én positief. Daar is niks mis mee. Steeds vaker proberen de kleine christelijke partijen hun boodschap immers te verpakken in positieve termen. Tegen abortus? Ja, maar vooral vóór het leven. Tegen overspel? Ja, maar meer nog vóór huwelijkstrouw.
Ten slotte is er nog het aspect van de communicatie. Want wat moet een Bijbelgetrouw politicus in een geseculariseerde tijd, tegenover een flitsendsnel medium, anders zeggen dan dat zijn partij positief christelijk is? In die context missen ingewikkelde en verfijnde antwoorden per definitie hun doel. Jouw belangrijkste boodschap moet in één keer, in een paar woorden, raak zijn. Daarna kun je eventueel altijd nog iets te berde brengen over „gereformeerde wortels” of „theocratisch gedachtegoed.” Als je daar nog de tijd voor krijgt.